ECLI:NL:RBDHA:2021:11897
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning na detentie in het buitenland en rechtszekerheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Turkse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar deze werd ingetrokken op de grond dat hij zijn hoofdverblijf naar het buitenland had verplaatst. De eiser verbleef van 2005 tot 2017 in detentie in Griekenland, en volgens het gewijzigde beleid van 2014 wordt detentie in het buitenland beschouwd als verplaatsing van het hoofdverblijf. De rechtbank oordeelde dat het rechtszekerheidsbeginsel zich tegen deze wijziging verzet, omdat de eiser niet kon voorzien dat zijn detentie in Griekenland gevolgen zou hebben voor zijn verblijfsrecht in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er geen overgangsregeling was voor personen die al in detentie verbleven voor de wijziging van het beleid. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser.