ECLI:NL:RBDHA:2021:11884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
C/09/617488 / FA RK 21-6029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige, geboren in 2007. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland als voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, door hun persoonlijke problematiek, niet in staat zijn om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De moeder heeft een geschiedenis van verslavingsproblematiek, wat heeft geleid tot onveilige situaties voor de minderjarige. Ondanks haar pogingen om haar leven op orde te krijgen, zijn er onvoldoende verbeteringen waargenomen. De vader, hoewel stabieler dan voorheen, heeft ook niet de verantwoordelijkheid kunnen dragen die nodig is voor de verzorging van de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de minderjarige, die in een pleeggezin verblijft, voorop staat en dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor hem op zich te nemen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de Raad toegewezen en de voogdij bij de gecertificeerde instelling belegd, zodat de minderjarige de nodige rust en ruimte kan krijgen om zich te ontwikkelen.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/617488 / FA RK 21-6029
Datum uitspraak: 1 oktober 2021

Beschikking van de meervoudige kamer

Beëindiging gezag en benoeming voogdij

in de zaak naar aanleiding van het op 3 september 2021 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende de minderjarige:

[minderjarige] geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] ,hierna te noemen: [minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man] hierna te noemen: de vader,wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. M. Verschoor te Rozenburg,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, de beoogd voogdes, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
 het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het rapport d.d. 3 september 2021;
 het voortgangsverslag van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 17 september 2021 in de gevoegde procedure met zaaknummer C/09/609863 / JE RK 21-742;
 het verweerschrift met producties 1-14 van de zijde van de moeder, ingekomen op
20 september 2021;
 het verweerschrift van de zijde van de vader, ingekomen op 21 september 2021;
 productie 15 van de zijde van de moeder, ingekomen op 22 september 2021;
 de pleitnotities van de gecertificeerde instelling, die ter zitting zijn overgelegd.
Op 24 september 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, gelijktijdig met het verzoek met zaaknummer C/09/609863 / JE RK 21-742. Daarbij zijn verschenen:
 [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
 de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
 de moeder, bijgestaan door waarnemend advocaat mr. A.L. Witteveen;
 [vertegenwoordiger van de GI] en [toehoorder] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige] is op 24 september 2021 voorafgaand aan de zitting apart in raadkamer gehoord.

Feiten

 Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
 De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
 [minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
 Bij beschikking van 25 mei 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling verlengd van 26 mei 2021 tot 26 mei 2022 en is de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 26 september 2021.
 Bij beschikking van 24 september 2021 van de meervoudige kamer in deze rechtbank is de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 3 oktober 2021.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [minderjarige] .
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat het de ouders niet is gelukt om een stabiele en veilige basis te bieden die voldoet aan de opvoedings- en ontwikkelbehoeften van [minderjarige] . Zij zijn vanwege hun persoonlijke problematiek niet altijd beschikbaar geweest, waardoor [minderjarige] onveiligheid heeft ervaren en de rol van volwassene heeft aangenomen. De moeder kampt vanaf jonge leeftijd met verslavingsproblematiek in (hard)drugsgebruik. Daardoor heeft zij [minderjarige] in zeer onveilige situaties gebracht. Hoewel er concrete signalen zijn van actueel gebruik, wordt dit door de moeder betwist. Niettemin is de moeder onvoorspelbaar in haar gedrag en handelen. Het lukt haar niet om afspraken na te komen – ook niet in het contact met [minderjarige] – en openheid van zaken te geven. De Raad ziet gedrag bij [minderjarige] dat typerend is voor een kind van een verslaafde ouder. Hij maakt zich zorgen om zijn moeder, stemt zijn gedrag op haar af en cijfert zichzelf daardoor weg. [minderjarige] heeft veel instabiliteit gekend en ervaart nog steeds onzekerheid vanwege de onduidelijkheid over zijn opgroeiperspectief. De Raad ziet dat dit [minderjarige] opbreekt. Hij zit klem tussen de loyaliteit richting zijn ouders, met name zijn moeder, en zijn situatie in het pleeggezin. Hij kan daardoor niet de rust en hulp accepteren die hem wordt geboden. Het gevolg is dat hij het gevoel heeft dat niemand naar hem luistert, dat hij het vertrouwen in volwassenen is verloren, emotioneel gezien overloopt en zich terugtrekt en zelfs weg is gelopen. De Raad ziet geen mogelijkheden meer om met intensieve ondersteuning, gericht op de ouders, de zorgen weg te nemen. Bovendien is de voor [minderjarige] aanvaardbare termijn verstreken. Het is nu van belang dat hij zich positief kan ontwikkelen in het pleeggezin. Daarom verzoekt de Raad het ouderlijk gezag te beëindigen en de gecertificeerde instelling als onafhankelijke derde te benoemen tot voogdes.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Daarbij is toegelicht - kort samengevat - dat er geen vertrouwen is dat de moeder de verzorging en opvoeding van [minderjarige] kan dragen en zijn veiligheid kan waarborgen, gelet op haar gedrag en handelen dat mede voortkomt uit verslavingsproblematiek. Hoewel de vader nu stabieler is dan in het verleden, ziet de gecertificeerde instelling ook geen mogelijkheid voor eenhoofdig gezag bij de vader. Hij is niet opgewassen gebleken tegen de assertiviteit en verbale krachten van de moeder. In deze situatie, waarbij beide ouders niet de dagelijkse zorg voor [minderjarige] kunnen dragen, is het noodzakelijk de voogdij bij een onafhankelijke derde te beleggen.
Door en namens de vader is verweer gevoerd, dat er samengevat toe strekt dat uit de bevindingen van het raadsonderzoek niet geconcludeerd kan worden dat de vader niet in staat is het ouderlijk gezag alleen te dragen. Die conclusie wordt slechts toegeschreven aan persoonlijke problematiek, maar de vader is met adequate behandeling al jarenlang stabiel en onderhoudt een gezin. Het raadsrapport verwijst verder enkel naar de diskwalificatie van de moeder als opvoeder. De afgelopen periode heeft de vader geïnvesteerd in zijn band met [minderjarige] . Ze hebben goed en regelmatig contact. De vader stemt ook nadrukkelijk in met een langer verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin, of met een verblijf van [minderjarige] bij zijn moeder, mocht dat aangewezen zijn. Met verdere intensivering van het contact kan hij wellicht in de toekomst een verzorgende ouderrol vervullen. Het verzoek zou daarom ten aanzien van de vader moeten worden afgewezen, bij gebrek aan wettelijke grondslag.
Door en namens de moeder is ook verweer gevoerd. Zij betwist dat zij niet in staat is om binnen aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Zij vindt ook dat er onvoldoende hulpverlening is ingezet om te kunnen werken aan thuisplaatsing voordat de gecertificeerde instelling het perspectiefbesluit heeft genomen, met uitzondering van omgangsbegeleiding, waarbij een warme band wordt gezien. Daarnaast is de situatie van de moeder sterk verbeterd. Er is geen sprake van actueel drugsgebruik en zij heeft hulp ingeschakeld om het risico op terugval te minimaliseren. Zij zal ook EMDR-therapie gaan volgen. Zij heeft haar relatie verbroken, haar financiën op orde en een sterk familienetwerk dat haar ondersteunt. Volgens de moeder is er sprake van tunnelvisie bij de gecertificeerde instelling waardoor zij geen eerlijke kans krijgt, terwijl [minderjarige] haar en andere familieleden zichtbaar mist en het liefste naar huis wil. Primair is afwijzing van het verzoek bepleit, zodat de moeder zich kan bewijzen en [minderjarige] zo snel mogelijk weer thuis kan wonen. Subsidiair is verzocht om contra-expertise op grond van artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat volgens de moeder geen gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden naar het perspectief van [minderjarige] en naar haar opvoedvaardigheden. Dit kan naar mening van de moeder leiden tot een andere beslissing in deze zaak.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien (a.) de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b.) de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. [minderjarige] heeft de afgelopen jaren veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en geen stabiele opvoedsituatie gekend. Zowel de moeder als de vader konden hem dat niet bieden, omdat zij in beslag werden genomen door hun eigen problemen. Ten aanzien van de moeder overweegt de rechtbank dat [minderjarige] herhaaldelijk en langdurig geconfronteerd is met haar verslavingsproblematiek en de effecten daarvan op haar handelen en leefstijl. De moeder heeft [minderjarige] in onveilige en verwaarloosde situaties gebracht. Dat heeft geleid tot een kwetsbare ontwikkeling van [minderjarige] . Hoewel de moeder en [minderjarige] een hechte band met elkaar hebben, zijn zij zich de afgelopen jaren ook tot elkaar gaan verhouden op een manier die schadelijk is voor [minderjarige] , omdat hun rol in de verzorgende ouder-kindrelatie gaandeweg is veranderd. Sinds de uithuisplaatsing is de situatie van de moeder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende verbeterd. Hoewel de rechtbank de hoop heeft dat de moeder nu clean is en haar onlangs gestarte therapieën zal voortzetten, kan de rechtbank er niet omheen dat er concrete signalen zijn, waaronder vanuit de politie en zorgverleners, dat de moeder haar leven onvoldoende op orde heeft om zorg te kunnen dragen voor de opvoeding en veiligheid van [minderjarige] . Anders dan de moeder is de rechtbank van oordeel dat er in de gegeven omstandigheden wel voldoende middelen zijn ingezet om de mogelijkheden tot thuisplaatsing te onderzoeken, waar de moeder echter onvoldoende aan heeft meegewerkt. Zij is afspraken onvoldoende nagekomen, al dan niet om gezondheidsredenen, en is meermaals niet eerlijk geweest over haar leefsituatie. Bovendien is de rechtbank ook van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] om toe te werken naar thuisplaatsing is verstreken. Er zijn ernstige zorgen over zijn mentale toestand en hij lijkt gebukt te gaan onder de spanning van deze situatie. Het belang van [minderjarige] om duidelijkheid te krijgen over zijn toekomstperspectief is in dit geval zwaarwegend en prevaleert boven het belang van de moeder om weer voor [minderjarige] te willen zorgen. De leeftijd van [minderjarige] of de duur van de uithuisplaatsing doet daar naar het oordeel van de rechtbank in dit specifieke geval niet aan af, gezien de ernst en duur van de problematiek en de uitgebreide voorgeschiedenis. In het verlengde daarvan is de rechtbank van oordeel dat het belang van [minderjarige] zich verzet tegen de benoeming van een deskundige voor het bieden van contra-expertise ingevolge artikel 810a, tweede lid, Rv.
Ten aanzien van de vader overweegt de rechtbank dat ook hij in het verleden onvoldoende beschikbaar is geweest voor [minderjarige] , als gevolg van persoonlijke problematiek. De vader heeft aan zijn rol als ouder van [minderjarige] in de afgelopen jaren slechts zeer beperkt invulling gegeven. Hoewel de vader en [minderjarige] nu een positieve band met elkaar opbouwen, is geen sprake van een situatie waarbij de vader zorg draagt voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en evenmin is gebleken van een situatie waarin hij dat binnen afzienbare termijn zal kunnen dragen. De rechtbank acht het verontrustend dat de vader geen daadwerkelijke bezwaren lijkt te zien tegen een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, ondanks de vele zorgen van de betrokken instanties en de gebeurtenissen in het verleden. De rechtbank vreest dat de vader onvoldoende zicht heeft op de behoeftes van en de benodigdheden voor [minderjarige] , wil hij zich op een gedegen wijze verder kunnen ontwikkelen. Complicerend daarbij is de door de gecertificeerde instelling geschetste verhouding tussen de vader en de moeder. Alles afwegende, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om ondanks de niet-verzorgende ouderrol van de vader ten aanzien van zijn gezagspositie anders te beslissen dan ten aanzien van de moeder. Hoewel de situatie van de ouders verschillend is, is de rechtbank overtuigd dat zij beiden niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen aanvaardbare termijn te dragen, zoals bedoeld in artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW.
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de vader en de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen.
In dat verband overweegt de rechtbank dat de voogdij op dit moment het beste kan worden belegd bij de gecertificeerde instelling. In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de gecertificeerde instelling al een regiefunctie en zicht op de belangen van [minderjarige] . Door de voogdij te beleggen bij de gecertificeerde instelling, kan [minderjarige] meer rust en ruimte krijgen om zijn plek te vinden in het pleeggezin.
Voor [minderjarige] is het contact met zijn familie heel belangrijk en het spijt de rechtbank dat aan zijn innige wens om weer bij zijn moeder te kunnen wonen, om voormelde redenen niet tegemoet kan worden gekomen. De rechtbank vindt dan ook dat [minderjarige] zich zo veel als mogelijk gehoord moet voelen waar het gaat om contact tussen [minderjarige] , de ouders en andere familieleden. Uitgaande van het bij het pleeggezin bepaalde perspectief dient de gecertificeerde instelling verdere stappen te ondernemen om te bepalen hoe de omgang kan worden vormgegeven, waarbij de belangen van [minderjarige] altijd leidend moeten zijn.
De gecertificeerde instelling heeft zich schriftelijk en mondeling ter zitting bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader en de moeder:
 [de man] , geboren op [geboortedag 2] 1961 te [geboorteplaats 2] ;
 [de vrouw] , geboren op [geboortedag 3] 1977 te [geboorteplaats 3] , Bangladesh,
over de minderjarige:
 [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] ,
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021 door mrs. C.F. Mewe, H.J.M. Smid-Verhage en A.M.M. Vingerling, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 oktober 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.