In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige, geboren in 2007. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland als voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, door hun persoonlijke problematiek, niet in staat zijn om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De moeder heeft een geschiedenis van verslavingsproblematiek, wat heeft geleid tot onveilige situaties voor de minderjarige. Ondanks haar pogingen om haar leven op orde te krijgen, zijn er onvoldoende verbeteringen waargenomen. De vader, hoewel stabieler dan voorheen, heeft ook niet de verantwoordelijkheid kunnen dragen die nodig is voor de verzorging van de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de minderjarige, die in een pleeggezin verblijft, voorop staat en dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor hem op zich te nemen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de Raad toegewezen en de voogdij bij de gecertificeerde instelling belegd, zodat de minderjarige de nodige rust en ruimte kan krijgen om zich te ontwikkelen.