ECLI:NL:RBDHA:2021:11879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
NL21.13271 en NL21.13272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening van een Irakese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een procedure waarbij een Irakese eiser een herhaalde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indiende. De eiser had eerder, op 21 juli 2018, een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De eiser stelde dat hij vanwege zijn verstandelijke handicap in Irak gediscrimineerd werd en dat hij geen menswaardig bestaan kon opbouwen. De staatssecretaris verklaarde de opvolgende aanvraag van 18 juli 2021 niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank ontving het beroepschrift van de eiser op 17 augustus 2021 en op dezelfde dag werd ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Tijdens de zitting op 6 september 2021 was de eiser niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en kwam tot de conclusie dat de aanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende nieuwe feiten had aangedragen die niet eerder in de procedure naar voren waren gebracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.13271 (beroep)
NL21.13272 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Hanna),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser van 18 juli 2021 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Op 17 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Daarnaast heeft eiser op dezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser stelt afkomstig te zijn uit Irak en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. Eiser heeft al eerder, op 21 juli 2018, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 24 maart 2020 afgewezen als ongegrond. Kort gezegd heeft verweerder daaraan ten grondslag gelegd dat de door eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde problemen vanwege de autohandel van zijn vader niet geloofwaardig worden geacht. De afwijzing van eisers eerste asielaanvraag als ongegrond is in rechte onaantastbaar geworden.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van deze (tweede) aanvraag een medisch rapport overgelegd van [naam] van 21 juni 2021. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij vanwege zijn verstandelijke handicap zodanig gediscrimineerd wordt in Irak dat hij aldaar geen menswaardig bestaan kan opbouwen.
3. Verweerder heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag (nova). Verweerder heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 24 maart 2020. Het rapport van [naam] werpt immers geen nieuw licht op de medische omstandigheden en beperkingen van eiser die al tijdens de eerste procedure bekend waren en al zijn betrokken. In de eerste procedure is rekening gehouden met eisers beperkingen en ook in beroep is geoordeeld dat voldoende rekening is gehouden met eisers beperkingen ten aanzien van het gehoor. Ook het betoog dat eiser gediscrimineerd wordt in Irak vanwege zijn verstandelijke beperking en dat hij geen menselijk bestaan kan opbouwen, wordt niet inhoudelijk beoordeeld. Van eiser had verwacht mogen worden dat hij dit al in de eerste procedure had aangegeven. Bovendien heeft eiser dit betoog niet onderbouwd.
4. Eiser is het niet met verweerder eens. In zijn gronden van beroep verwijst hij naar zijn zienswijze. Eiser wordt gediscrimineerd in Irak. Hij wordt gezien als mislukking. Hij heeft geen toegang tot school en medische zorg gehad. Eiser kon geen menswaardig bestaan opbouwen en hij behoort dan ook tot een sociale groep van mensen met een ziekte dan wel een lichamelijke afwijking. De autoriteiten kunnen hem niet beschermen. Verder was het medisch dossier dat hij in de eerste procedure heeft overgelegd niet compleet. Nu is hij gezien door een arts die exact kan aangeven wat de beperkingen zijn van eiser. Eiser is niet in staat om goed te verklaren.
5. Het is bij een herhaalde aanvraag aan eiser om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aan zijn asielaanvraag ten grondslag te leggen. Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het medisch stuk van [naam] geen ander beeld blijkt dan al bekend was in de eerste procedure. Uit dit rapport blijkt niet dat eiser helemaal niet in staat was om te verklaren of dat hij functioneert als een zesjarige. Wel blijkt uit dit stuk van [naam] dat eiser een ontwikkelingsachterstand heeft, maar dat was ook al duidelijk tijdens de eerste procedure en daar is door verweerder rekening mee gehouden. [1] Verweerder heeft dit ingebrachte stuk van [naam] dan ook op goede gronden niet als novum aangemerkt.
7. Ten aanzien van eisers betoog dat hij gediscrimineerd wordt in Irak, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser dit in de vorige procedure naar voren had kunnen en moeten brengen. Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit betoog niet is onderbouwd. Eiser is ook niet op de zitting verschenen om zijn gronden nader toe te lichten. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eisers betoog dat hij gediscrimineerd wordt, op goede gronden niet inhoudelijk beoordeeld.
8. De aanvraag is op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL21.13271,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL21.13272,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 16 november 2020,