ECLI:NL:RBDHA:2021:11875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
NL21.13079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de zesde asielaanvraag van een Serviër wegens ongeloofwaardig asielrelaas en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de zesde asielaanvraag van een Serviër. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. K. Nuninga, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij uit Servië was gevlucht en vreesde voor vervolging, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als herhaalde aanvraag had beschouwd. Eiser had eerder vijf asielaanvragen ingediend, die allemaal waren afgewezen.

De rechtbank behandelde de zaak op 30 augustus 2021, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser onvoldoende nieuwe elementen had aangedragen die zijn asielrelaas onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat Servië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer in Servië in gevaar zou komen. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep ongegrond was verklaard.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Mireku, in aanwezigheid van griffier mr. B.E. Giesen. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.13079 en NL21.13080

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

ProcesverloopBij besluit van 6 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij gevraagd om een voorlopige voorziening die ertoe strekt uitzetting te voorkomen totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het beroep op
30 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D.L. Fogel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Servische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1977.
Eerdere procedures
2.1.
Eiser heeft op 3 oktober 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 30 december 2016 is zijn aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Het (hoger) beroep daartegen is ongegrond verklaard en het besluit is onherroepelijk geworden.
2.2.
Op 6 september 2018 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend, die op 3 april 2019 is afgewezen. Het hiertegen ingestelde (hoger) beroep is ongegrond verklaard en ook dit besluit staat in rechte vast.
2.3.
Op 6 mei 2019 heeft eiser wederom een opvolgende, derde, asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 26 juni 2019 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken.
2.4.
Op 22 juli 2019 is door eiser een vierde aanvraag ingediend, die bij besluit op 2 september 2019 buiten behandeling is gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, omdat de aanvraag onvolledig is.
2.5.
Op 24 september 2019 heeft eiser een vijfde aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 7 oktober 2019 is die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
Deze procedure
3.1.
Op 17 juli 2021 heeft eiser deze, zesde, aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit het gehoor van deze opvolgende aanvraag heeft verweerder de volgende relevante elementen onderscheiden:
1) Eiser heeft verklaard dat een drietal strafzaken tegen hem lopen, te weten:
- Het op onbevoegde wijze in bezit zijn gekomen van staatsgeheimen en de doorverkoop hiervan ofwel onbevoegde vervreemding van staatsdocumenten. Eiser zou in dit verband binnen een georganiseerde groep opereren, onder wie zich personen in het buitenland bevinden, tegen de Servische Staat;
- Mishandeling van een ambtenaar;
- Schending geheimhoudingsplicht als beroepsmilitair.
2) Problemen met priester wegens religie, te weten: het niet kunnen huwen binnen een Servisch-orthodoxe kerk.
Verweerder heeft het eerste relevante element ongeloofwaardig geacht en het tweede relevante element geloofwaardig. Van het tweede relevante element acht verweerder de problemen onvoldoende zwaarwegend. Er is geen sprake van vluchtelingenschap of een risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [1] bij terugkeer. De aanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid onder b en onder g van de Vw 2000. Servië is een veilig land van herkomst voor eiser en eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van nieuwe elementen en bevindingen in het kader van de opvolgende aanvraag Eiser moet Nederland onmiddellijk verlaten en krijgt een inreisverbod van twee jaar.
3.2.
Eiser voert aan dat geen sprake is van een herhaalde aanvraag, maar een nieuwe aanvraag. Eiser is namelijk voorafgaand aan zijn asielaanvraag rechtsreeks uit Servië naar Nederland is gevlucht. Hij komt direct uit een land waar hij vreest voor vervolging. Eiser heeft subsidiair betoogd dat sprake is van gemotiveerde opvolgende aanvraag. Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser een arrest van het Hof van Cassatie van 17 juni 2020 overgelegd. Eiser verwijst naar de inhoud daarvan. Het origineel is in het bezit van verweerder en kan op authenticiteit worden onderzocht. Ook heeft eiser een oproep om te verschijnen in de zaak – aanslag op een ambtenaar in dienst van het Leger van de republiek Servië met dagtekening 25 juni 2021 – overgelegd. Eiser heeft hiermee voldaan aan zijn inspanningsverplichting zijn relaas te onderbouwen. Eiser handhaaft zijn betoog dat Servië geen veilig land van herkomst is voor hem. Aannemelijk is dat hij bij terugkeer in strafrechtelijke detentie wordt geplaatst. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij de verklaringen die zijn samenvat als relevant element 2 niet aan het asielverzoek ten grondslag heeft willen leggen.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag terecht als herhaalde asielaanvraag beschouwd. Dit is immers eisers zesde asielaanvraag. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat uit artikel 40 van de Procedurerichtlijn volgt dat geen sprake is van een herhaalde asielaanvraag als een persoon direct uit het land van vervolging de Europese Unie inreist en wederom een asielaanvraag indient. Het niet nader gespecificeerde beleid van verweerder waar eiser naar heeft verwezen en de algemene verwijzing naar artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is evenmin een onderbouwing van eisers betoog. Uit artikel 40 van de Procedurerichtlijn volgt dat met name van belang is dat een aanvrager eerder verklaringen heeft afgelegd in een lidstaat of eerder een verzoek heeft ingediend. Daar is in geval van eiser sprake van
4.2.
Ook heeft verweerder het asielrelaas van eiser met betrekking tot het eerste relevante element – namelijk dat hij vanwege een drietal strafzaken bij terugkeer naar Servië in de gevangenis terecht zal komen – niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Uit de twee stukken die eiser heeft overgelegd, heeft hij het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Ten eerste is het overgelegde arrest van het Hof van Cassatie van 17 juni 2020 niet herleidbaar tot eiser. Er staan immers geen namen of andere kernmerken van de verdachten in genoemd. Dat eiser een oproep van 25 juni 2021 heeft overgelegd waarin hetzelfde kenmerk staat genoemd als in het arrest, te weten 378/18, maakt dat niet anders. Weliswaar is dat hetzelfde kenmerk als in het arrest, maar het is bevreemdingwekkend dat eiser – als wordt uitgegaan van de juistheid van de stukken – ruim een jaar na het wijzen van dat arrest van het Hof een oproep krijgt zich te melden in de zaak. Desgevraagd heeft eiser deze onduidelijkheid op de zitting niet kunnen wegnemen. Daarbij komt dat uit de oproep evenmin blijkt waar eiser voor wordt opgeroepen en bij welke instantie hij moet verschijnen.
4.3.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat Servië als veilig land van herkomst voor eiser kan worden beschouwd. Blijkens het beleid van verweerder kan Servië niet als veilig land van herkomst worden beschouwd voor onder meer personen van wie aannemelijk is dat zij in strafrechtelijke detentie zullen worden geplaatst. Gelet op het voornoemde heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt dat dit bij hem bij terugkeer het geval zal zijn.
Conclusie
5.1.
De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist is geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek wordt dan ook afgewezen.
5.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.