In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de zesde asielaanvraag van een Serviër. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. K. Nuninga, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij uit Servië was gevlucht en vreesde voor vervolging, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als herhaalde aanvraag had beschouwd. Eiser had eerder vijf asielaanvragen ingediend, die allemaal waren afgewezen.
De rechtbank behandelde de zaak op 30 augustus 2021, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser onvoldoende nieuwe elementen had aangedragen die zijn asielrelaas onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat Servië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer in Servië in gevaar zou komen. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep ongegrond was verklaard.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Mireku, in aanwezigheid van griffier mr. B.E. Giesen. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.