ECLI:NL:RBDHA:2021:11836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/7447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor studie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'studie', welke aanvraag op 15 september 2019 door de Staatssecretaris was afgewezen. Na het indienen van bezwaar tegen dit primaire besluit, verzocht de verzoekster de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 4 februari 2021 zijn partijen niet verschenen, maar de Staatssecretaris had in een schrijven van 8 januari 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel het primaire besluit niet geschorst kan worden, er geen geschil meer was over de uitzetting van de verzoekster. Daarom werd besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en de uitzetting van de verzoekster te verbieden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft de Staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 534,-, en bepaald dat het door de verzoekster betaalde griffierecht van € 178,- vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7447

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.A.P.F. Hoens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie’ afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. Partijen zijn, met kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij schrijven van 8 januari 2021 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift is verzocht.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het primaire besluit ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het primaire besluit – met de aanzegging aan verzoekster Nederland te verlaten – op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter:

-
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder maatregelen te treffen tot verwijdering of uitzetting van verzoekster uit Nederland tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.