ECLI:NL:RBDHA:2021:11809
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot de overdrachtstermijn
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een asielzoekster, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Denemarken verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening.
Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de overdrachtstermijn op 26 oktober 2021 zou verstrijken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 oktober 2021 behandeld, waarbij verzoekster aanwezig was met haar gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat er aanzienlijke belangen zijn gemoeid bij een spoedige uitspraak, zoals vastgelegd in de Dublinverordening. Gezien de korte tijdsduur tot de verstrijking van de overdrachtstermijn, heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Denemarken totdat er een beslissing is genomen op het beroep. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.