ECLI:NL:RBDHA:2021:11806
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die samen met haar minderjarige kinderen een asielaanvraag had ingediend, was het niet eens met het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit was genomen op de grond dat Denemarken verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de overdrachtstermijn op 26 oktober 2021 verstrijkt.
Tijdens de zitting op 20 oktober 2021, waar verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. De rechtbank heeft geconstateerd dat er dringende belangen zijn die een spoedige uitspraak vereisen, zoals vastgelegd in de Dublinverordening. De voorzieningenrechter heeft besloten om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, wat betekent dat het bestreden besluit wordt geschorst. Dit houdt in dat verzoekster niet mag worden overgedragen aan Denemarken totdat er een beslissing is genomen op het beroep.
De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.