ECLI:NL:RBDHA:2021:11798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
09/107908-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor drugshandel, witwassen en opruiing in Gouda

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man uit Gouda, die werd beschuldigd van drugshandel, witwassen van een motorscooter en opruiing tegen de avondklok. De verdachte heeft deels bekend dat hij betrokken was bij het dealen van drugs, waaronder cocaïne en heroïne, in de periode van 2 januari 2021 tot en met 3 februari 2021. Hij heeft ook via Snapchat opgeroepen tot het verzamelen van mensen met vuurwerk en benzine, wat leidde tot ongeregeldheden in Gouda. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 60 uur. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de impact op de samenleving en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat de rechtbank zorgelijk achtte. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09-107908-21
Tul 18-730188-19
Datum uitspraak 28 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 14 oktober 2021.
De officier van justitie in deze zaak is mr. C.M. Offers en de advocaat van de verdachte is mr. T.G.M. Houben uit Amsterdam. De verdachte is ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 29 oktober 2020 tot en met 4 februari 2021 te Gouda en/of Stolwijk, gemeente Krimpenerwaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 24 januari 2021 te Gouda, in elk geval in Nederland, in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door via snapchat, althans via sociale media, een of meer afbeelding(en) te versturen naar 22, in elk geval meerdere personen, met hierin de teksten "25-01-19 gsv parkeerplaats 20:45 oost neem je ouwe vuurwerk mee benzine" en/of "stuur naar iedereen";
4
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 januari 2021 tot en met 17 maart 2021, te Gouda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een motorscooter (merk/type: Honda Dylan, [kenteken] )
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;

3.Bewijsoverwegingen

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de verdachte op 3 februari 2021 is aangehouden met de [medeverdachte] en dat er toen twee telefoons bij de verdachte zijn aangetroffen en in beslag genomen. De verdachte bekent vandaag tijdens de zitting dat hij sinds januari 2021 een paar keer heeft gedeald. De verdachte is meermalen gezien met de [medeverdachte] . Uit onderzoek bleek dat een van de telefoons die hij bij zich had, vanaf 28 oktober 2020 actief was. Deze telefoon blijkt duidelijk een dealtelefoon te zijn met vele contacten per dag en steeds korte gesprekken. Er bestaat volgens het OM geen twijfel over de vraag of het een dealtelefoon is en of die telefoon bij de verdachte is aangetroffen. Na teruggave van de telefoon aan de verdachte is het onderzoek voortgezet maar dit heeft tegen de verdachte geen verdere verdenkingen opgeleverd. De aanhouding van de verdachte en de medeverdachte, de aangetroffen telefoon en het feit dat de simkaart van de dealtelefoon zowel in de telefoon van de verdachte als in de telefoon van de [medeverdachte] heeft gezeten, toont aan dat de verdachte en de medeverdachte samen drugs hebben gedeald gedurende de gehele ten laste gelegde periode.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie opgemerkt dat de bewezen te verklaren periode van het witwassen van de motorscooter korter is dan ten laste gelegd. De motorscooter komt vanaf 1 maart 2021 in beeld bij het onderzoek naar de autobranden op 25 januari 2021 en er waren aanwijzingen dat de verdachte daarmee te maken had.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de feiten 2 en 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De advocaat heeft daarbij ten aanzien van feit 4 opgemerkt dat niet de volledige ten laste gelegde periode bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 1 heeft de advocaat bepleit niet de hele ten laste gelegde periode bewezen te verklaren beperken. Er is geen bewijs dat de verdachte al vóór 1 januari 2021 drugs heeft gedeald. De verdachte bekent dat hij kort gebruik heeft gemaakt van de Nokia RM-1190, maar ontkent het gebruik van de Nokia TA-1037. Niet kan worden vastgesteld dat de telefoon met typenummer Nokia TA-1037 bij de verdachte in gebruik was of bij hem in beslag is genomen. Dit toestel wordt op andere plekken in het dossier namelijk toegeschreven aan de [medeverdachte] . De advocaat verwijst daarbij naar pagina’s 531, 420, 315 en 352. Dat maakt dat voor het bepalen van de dealperiode enkel kan worden uitgegaan van hetgeen is aangetroffen in de Nokia RM-1190. Daarnaast is er onvoldoende bewijs voor medeplegen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij vanaf begin januari 2021 tot aan zijn aanhouding een telefoon in zijn bezit had waarmee hij een paar keer drugs heeft verkocht.
De rechtbank heeft daarnaast in het dossier het volgende aangetroffen.
Op 3 februari 2021 houdt de politie een voertuig staande, omdat de bestuurder van het voertuig, de [medeverdachte] , ervan wordt verdacht te handelen in drugs. De passagier van het voertuig rent weg en wordt later aangehouden. Dit blijkt de [verdachte]
te zijn. Tijdens de transportfouillering worden bij de verdachte onder andere twee telefoons aangetroffen, waaronder een Nokia met goednummer 2546749. De telefoons en een geldbedrag dat in het tasje van de verdachte had gezeten, worden in beslag genomen. [1]
Tijdens de insluiting van de [medeverdachte] worden twee plastic zakjes in zijn onderbroek gevonden met een witte en bruine substantie. [2] Uit onderzoek blijkt dat het om cocaïne en heroïne gaat. [3]
Op 4 februari 202, terwijl op het politiebureau onderzoek wordt gedaan naar in beslag genomen telefoons, wordt de zwarte Nokia telefoon die onder de verdachte in beslag is genomen gebeld door drie verschillende telefoonnummers. Deze telefoonnummers zijn bij de politie bekend en in gebruik bij harddrugsgebruikers. [4]
In het proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat de telefoon met goednummer 2546749, te weten de Nokia TA-1037 met [IMEI nummer 1] , die onder de verdachte in beslag is genomen, in gebruik is met een simkaart met het [telefoonnummer] in de periode van 28 oktober 2020 tot en met 3 februari 2021. De telefoon wordt voornamelijk gebruikt in Gouda in de omgeving van het woonadres van de verdachte en de [medeverdachte] . Beide verdachten wonen in dezelfde straat. Uit het telecomonderzoek volgt dat vooral telefoongesprekken zijn gepleegd van korte duur, hetgeen typerend is voor een dealnummer en dat er veel contacten zijn geweest met nummers van personen die bij de politie bekend staan als harddrugsgebruikers. [5]
Gezien wordt dat het [telefoonnummer] vanaf 23 september 2021 contact maakt met de telefoons met [IMEI nummer 2] en vanaf 2 januari 2021 contact met [IMEI nummer 1] . [6]
Uit politieonderzoek blijkt vervolgens dat het [telefoonnummer] , dat de politie als deallijn beschouwd en dat op 3 februari 2021 in het bezit was van de verdachte, over de opgevraagde periode van 23 september 2021 tot en met 23 maart 2021 ruim 12.000 contacten heeft met in totaal 165 verschillende telefoonnummers. Uit onderzoek naar deze telefoonnummers blijkt dat nagenoeg alle tenaamgestelde nummers bij de politie bekende drugsgebruikers zijn. Dit komt neer op ongeveer 66 contacten per dag en respectievelijk 10 à 22 afleveringen per dag. [7]
Pleegperiode
Een van de toestellen die bij de verdachte in beslag is genomen op 3 februari 2021 is de Nokia TA-1037 met [IMEI nummer 1] . De rechtbank stelt vast dat uit onderzoek is gebleken dat het [telefoonnummer] vanaf 2 januari 2021 in gebruik is op diezelfde Nokia TA-1037. Dit sluit aan bij de verklaring van de verdachte die zegt dat hij vanaf begin januari 2021 een toestel in zijn bezit had waar hij drugs mee heeft gedeald. De rechtbank vindt in het dossier onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich vóór 2 januari 2021 heeft bezig gehouden met handel in drugs en acht op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte drugs heeft gedeald in de periode van 2 januari 2021 tot en met 3 februari 2021.
Medeplegen
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte en de [medeverdachte] elkaar kennen en dat zij vóór hun aanhouding op 3 februari 2021 ook al eens samen zijn gezien door de politie op 19 december 2020. [8] Met de advocaat is de rechtbank van oordeel dat het dossier verder geen concrete aanwijzingen bevat die wijzen op een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de [medeverdachte] . Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Stafvordering, kan worden volstaan, omdat de verdachte dit feit ter zitting heeft bekend en er nadien geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend is bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 oktober 2021;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2021, DH7R021017-18, p. 47-48.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Stafvordering, kan worden volstaan, omdat de verdachte dit feit ter zitting heeft bekend en er nadien geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend is bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 oktober 2021;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] d.d. 14 januari 2021, PL1500-2021013160-2, p. 127-129, met bijlage, p. 130;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2021, DH7R021017, p. 132-144;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2021, DH7R021017-44, p. 305-308.
Met de officier van justitie en de advocaat is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de motorscooter gedurende de gehele ten laste gelegde periode. De rechtbank zal de pleegdatum vaststellen op 17 maart 2021.
4. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode 2 januari 2021 tot en met 3 februari 2021 te Gouda en/of Stolwijk, gemeente Krimpenerwaard, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op 24 januari 2021 te Gouda, in het openbaar, bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door via snapchat, althans via sociale media, een of meer afbeelding(en) te versturen naar 22, in elk geval meerdere personen, met hierin de teksten "25-01-19 gsv parkeerplaats 20:45 oost neem je ouwe vuurwerk mee benzine" en/of "stuur naar iedereen";
4
hij op 17 maart 2021 te Gouda, tezamen en in vereniging met anderen, van een motorscooter (merk/type: Honda Dylan, [kenteken] )
- de herkomst heeft verborgen en heeft verhuld en
- dit voorwerp voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
De verdachte is eveneens strafbaar, nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 95 dagen, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante diagnostiek en/of behandeling bij de Waag, het volgen van onderwijs of het hebben van een andere zinvolle dagbesteding en het meewerken aan begeleiding door een coach vanuit Coach 25. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf geëist voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en aan te sluiten bij het strafadvies van Reclassering Nederland. De verdachte verzet zich niet tegen oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden en is gemotiveerd om hieraan mee te werken. Hij ziet in dat hij de noodzakelijk geachte hulp goed kan gebruiken.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1.
De ernst van de feiten
Drugsdealen
De verdachte heeft zich gedurende een maand schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en/of heroïne. Deze harddrugs kunnen ernstige schade toebrengen aan de volksgezondheid. Cocaïne en heroïne zijn zeer verslavende stoffen. De verdachte heeft met zijn gedragingen eigen financieel voordeel boven de gezondheid van veel mensen gesteld. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Deze met de handel in drugs gepaard gaande criminaliteit wordt door het handelen van de verdachte in stand gehouden. Daarnaast gaat het dealen van drugs vaak gepaard met veel overlast en gevoelens van onveiligheid in de buurt waar wordt gedeald. Het was niet de eerste keer dat de verdachte zich aan de handel in drugs heeft schuldig gemaakt. De rechtbank rekent de verdachte aan dat hij opnieuw aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd.
Opruiing
Naar aanleiding van het instellen van een landelijke avondklok op 23 januari 2021 om de coronabesmettingen een halt toe te roepen, vonden hierna op meerdere dagen op verschillende plaatsen in Nederland ongeregeldheden plaats, zo ook in Gouda. De verdachte heeft zich in de avond van 24 januari 2021 schuldig gemaakt aan opruiing door op Snapchat berichten te plaatsen waarin hij anderen oproept om zich op 25 januari 2021 op een parkeerplaats in Gouda verzamelen en vuurwerk en benzine mee te nemen. In de avond en nacht van 25 op 26 januari 2021 zijn in Gouda meerdere auto’s en bussen in brand gestoken. De situatie was dusdanig ernstig dat de burgemeester voor diverse wijken een noodbevel heeft afgegeven om de orde te herstellen. De avondklokrellen en het daarmee gepaard gaande geweld hebben een grote impact gehad op de samenleving. Zeker in de uitzonderlijke en moeilijke tijd waarin de samenleving zich destijds ten gevolge van het coronavirus bevond. Bewoners zijn door deze rellen enorm geschrokken, ondernemers en burgers zijn gedupeerd en in het algemeen heeft het een gevoel van onrust en onveiligheid aangewakkerd. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij op sociale media heeft aangemoedigd tot deze ongeregeldheden.
Witwassen
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een motorscooter. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert. Door zijn handelen heeft de verdachte hieraan bijgedragen.
6.3.2.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank waardeert de veranderde proceshouding van de verdachte. Hij heeft – anders dan bij de politie en de rechter-commissaris – ter terechtzitting verklaard over de feiten en geprobeerd zo goed mogelijk antwoord te geven op vragen die hem zijn gesteld. De verdachte heeft aangegeven spijt te hebben van zijn daden. Aan de andere kant moet de rechtbank ook vaststellen dat de verdachte niet voor de eerste keer voor strafbare feiten wordt veroordeeld. Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 september 2021 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor wapenbezit en dat hij in februari 2020 nog is veroordeeld voor drugsdealen waarbij hem een deels voorwaardelijke jeugddetentie is opgelegd. Het gaat in de onderhavige zaak weliswaar om een relatief korte periode, maar wel (onder andere) weer om het dealen van drugs. De rechtbank vindt dat zorgelijk. De rechtbank weegt deze omstandigheden bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte mee. Het gedrag van de verdachte roept de vraag op wat hem wel zou kunnen weerhouden van drugsdealen en het plegen van andere strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
30 september 2021. Uit het rapport blijkt – samengevat weergegeven – het volgende.
Op basis van de beschikbare informatie wordt – voor zover mogelijk – ingeschat dat de meest waarschijnlijke (delictgerelateerde) risicofactoren gelegen lijken te zijn in het sociale netwerk van de verdachte, zijn persoonlijkheid en zijn financiële situatie. De verdachte zegt geen problemen te ervaren op de verschillende leefgebieden en heeft geen hulpvraag voor de reclassering. De verdachte werd in juli 2021 geschorst van de preventieve hechtenis en staat sindsdien onder toezicht van Reclassering Leger des Heils. In het kader van dit toezicht is hij aangemeld voor (en sinds kort in beeld bij) Coach25 en aangemeld voor diagnostiek en eventuele behandeling bij De Waag. Of andere interventies geïndiceerd zijn heeft de reclassering vooralsnog onvoldoende kunnen vaststellen. Hoewel van een intrinsieke motivatie voor reclasseringsbegeleiding en -interventies geen sprake is en de haalbaarheid hiervan op langere termijn als gering wordt ingeschat, wordt een hulpaanbod wel geïndiceerd geacht vanwege de jonge leeftijd van de verdachte en de aanhoudende politie- en justitiecontacten. Op basis van de beschikbare informatie zijn er enige indicaties die pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zo woont de verdachte nog thuis, lijkt hij deels afhankelijk en/of gebaat te zijn bij hulp en aansturing van volwassenen en wordt opbasis van eerdere informatie uit de JJI en van de Raad en de huidige indrukken van de reclassering niet uitgesloten dat er sprake is van beperkte handelingsvaardigheden/zelfredzaamheid. Dit dient nader onderzocht te worden door De Waag. Ingeschat wordt dat de geboden (jongvolwassen) aanpak van de volwassenreclassering voldoende aansluit bij de persoon van de verdachte. Hoewel de reclassering haar twijfels heeft bij de haalbaarheid van een toezicht met bijzondere voorwaarden, wordt dit toch geadviseerd. Gezien de proceshouding van de verdachte blijft het voor de reclassering lastig te bepalen waar de begeleiding zich precies op zou moeten richten. In elk geval lijkt praktische ondersteuning door een coach wenselijk om meer zicht (en grip) te krijgen op eventuele praktische problematiek en is diagnostiek (en eventueel daaruit volgende behandeling) bij De Waag geïndiceerd om meer inzicht te verkrijgen in de persoonlijkheid van de verdachte.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het perspectiefplan, opgesteld door Forensisch Centrum Teylingereind.
6.3.3.
Toepasselijk recht
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden is of de verdachte volgens het jeugdstrafrecht of het gewone strafrecht bestraft moet worden. De verdachte was tijdens het plegen van de feiten 19 jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het strafrecht voor volwassenen aan de orde is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daar aanleiding voor geven.
De rechtbank ziet, gelet op de persoon van de verdachte en wat daarover door de reclassering is opgeschreven, in deze zaak aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, nu het jeugdstrafrecht pedagogische meerwaarde heeft.
6.3.4.
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit het rapport en ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals vermeld in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat strafrechtelijke sancties ten aanzien van jeugdigen op grond van artikel 40 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) primair beogen dat de jeugdige een constructieve rol in de samenleving aanvaardt en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Dit dient zowel het belang van de jeugdige als het belang van de samenleving.
Gelet op het voorgaande en gezien de ernst van de feiten is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het voorwaardelijk opgelegde deel dit keer hoger zal zijn dan bij de eerdere veroordeling van de verdachte. Hoewel de rechtbank een kortere periode van handel in drugs en witwassen bewezenverklaart dan waarvan de officier van justitie is uitgegaan, kan zij zich gelet op het voorgaande vinden in de eis van de officier van justitie. Met Reclassering Nederland is de rechtbank van oordeel dat de begeleiding en de bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn, welke hierna worden genoemd. De verdachte heeft het onvoorwaardelijke deel van zijn straf al in voorarrest doorgebracht. Daarnaast acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste werkstraf een passende en geboden reactie.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

7.Beslag

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder I en II genummerde voorwerpen, te weten een telefoontoestel Nokia en een geldbedrag van € 1.165,00, zullen worden verbeurdverklaard.
Het inbeslaggenomen geldbedrag bestond uit kleine coupures en dat duidt op dealgeld.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het geldbedrag van € 1.165,00 terug te geven aan de verdachte. Hiertoe heeft de advocaat aangevoerd dat het geldbedrag door de verdachte is gewonnen met Lotto-Toto en dus afkomstig is uit een legitieme bron. Bonnen van de uitgekeerde bedragen zijn te vinden in het dossier en de hoogte van deze uitgekeerde bedragen hebben te maken met het ontwijken van kansspelbelasting.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten het Nokia telefoontoestel, kleur zwart, voor verbeurdverklaring vatbaar nu deze telefoon aan de verdachte toebehoort en het bewezenverklaarde feit is begaan met behulp van deze telefoon.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het onder 2 genummerde voorwerp, te weten het geldbedrag van € 1.165,00.

8.De vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 20 februari 2020 van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken van de rechtbank Noord-Nederland, is de verdachte onder meer veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 52 dagen met aftrek, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft op 7 september 2021 de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van deze jeugddetentie gevorderd.
8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geëist dat in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie, een taakstraf wordt opgelegd, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met daarbij de opmerking dat het niet in het belang van de verdachte is om terug te keren naar de jeugdgevangenis.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 7 september 2021 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Noord-Nederland van
20 februari 2021. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een soortgelijk feit. De rechtbank zal het voorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie omzetten in een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te melden duur.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 131, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, en
2 en 10 van de Opiumwet.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij rechtens gelden op het moment van de uitspraak.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2
het in het openbaar, bij geschrift en afbeelding opruien tot enig strafbaar feit en tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruien;
Feit 4
medeplegen van witwassen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 180 dagen;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 95 dagen, hier vanaf getrokken moet worden;
bepaalt dat een deel van de jeugddetentie, te weten
85 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die wordt vastgesteld op
twee jaren, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland en zich zal melden bij de reclassering, op momenten waarop zij dat willen en zo lang zij dat willen;
3. dat hij zal meewerken aan diagnostiek bij De Waag of een soortgelijke instelling, en zal meewerken aan behandeling en/of gedragsinterventie indien dat is geïndiceerd, zolang de reclassering dit nodig acht;
4. dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan de begeleiding door de coach vanuit Coach25 en zich zal houden aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
5. dat hij gedurende de proeftijd naar school gaat of een andere zinvolle en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de veroordeelde op de overigens geldende voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd:
6. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
7. zijn medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
60 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
de inbeslaggenomen goederen
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
1. Telefoontoestel, zwart, merk: Nokia;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten: € 1.165,00;
de vordering tenuitvoerlegging
legt - in plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van
20 februari 2020 van de meervoudige kamer van rechtbank Noord-Nederland aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie - aan de veroordeelde een taakstraf, bestaande uit
een werkstrafop voor de duur van
60 uren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,
en mr. C. Dunsbergen-Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Leurs, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 28 oktober 2021.
Mr. C. Dunsbergen-Koole is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] d.d. 3 februari 2021, PL1500-2021033204-3, p. 211-213.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 februari 2021, PL1500-2021033204-2, p. 205.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2021, PL1500-2021033204-47, p. 462-464, met bijlagen,
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2021, PL1500-2021033204-32, p. 176-177.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 maart 2021, DH7R021017-32, p. 165-169.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2021, DH7R021017-34, p. 170-172.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2021, DH7R021017, p. 310-321, met bijlagen, p. 321-366.
8.Proces-verbaal d.d. 10 april 2021, p. 228-229.