ECLI:NL:RBDHA:2021:11794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
09/198433-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord met voorbedachten rade op ex-vriendin met tbs-maatregel

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 31 juli 2020 in Leidschendam, waarbij de verdachte zijn ex-vriendin op gruwelijke wijze om het leven heeft gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, ondanks zijn verdediging dat hij in een opwelling handelde. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden die tijdens het proces naar voren kwamen, waaronder de voorbereiding van de daad, het meenemen van messen en andere spullen, en de aard van de verwondingen die het slachtoffer had opgelopen. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat leidde tot een lagere straf dan gebruikelijk voor moord. De rechtbank heeft ook de affectieschade van de nabestaanden erkend en hen schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/198433-20
Datum uitspraak: 28 oktober 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting ‘Achterhoek Gevangenis’ te Zutphen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 november 2020, 21 januari 2021,
8 april 2021, 1 juli 2021, 5 augustus 2021 (alle pro forma) en 14 oktober 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E. Janse naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 juli 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met één of meer mes(sen), althans één of meer scherpe en/of puntige voorwerp(en), meermalen in de
hals/nek en/of het/de be(e)n(en) en/of de arm(en) en/of de buik en/of elders op
het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding [1]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten en omstandigheden op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 31 juli 2020 heeft omstreeks 12:45 uur in de middag een steekpartij plaatsgevonden in de woning aan [adres 2] te Leidschendam (hierna: de woning), waarbij een eenendertigjarige vrouw, genaamd [slachtoffer] , om het leven is gekomen.
Op diezelfde dag werd vanaf 12:46:44 uur door een aantal voorbijgangers en buren gebeld met de meldkamer van de politie. Onder andere werd gemeld dat een vrouw werd aangevallen door een man en dat zij op het balkon waren. Er werd gemeld dat een vrouw hard om hulp roept en gilt, dat het rauwe noodkreten zijn alsof de keel van de vrouw wordt dichtgeknepen. Ook meldden getuigen dat op het balkon een man bovenop een vrouw zit met een mes in zijn hand en dat hij haar probeert te steken. [2] Toen de politieagenten ter plaatse kwamen, troffen zij het levenloze lichaam van [slachtoffer] aan op het balkon van de woning. [3]
De ouders van [slachtoffer] hebben bij de politie verklaard dat [slachtoffer] een relatie met de verdachte had en dat zij deze relatie per e-mail heeft verbroken omdat zij geen toekomst met de verdachte zag. [4] Uit de e-mailwisseling tussen [slachtoffer] en de verdachte van 29 juli en 30 juli 2020 volgt dat [slachtoffer] de relatie met de verdachte op 29 juli per e-mail heeft beëindigd en dat zij daarover op 29 en 30 juli hebben gecorrespondeerd omdat de verdachte op verschillende vragen antwoord wilde krijgen. [5]
In de avond van 31 juli 2020 is de verdachte in Amsterdam aangehouden. [6] De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Hij heeft verklaard dat hij met een scherp object herhaaldelijk op [slachtoffer] heeft ingestoken, dat hij onder andere in haar linkerbeen heeft gesneden en haar keel heeft doorgesneden. [7]
Tijdens de sectie op het lichaam van [slachtoffer] werden in totaal twaalf steekletsels, circa achttien snijletsels en talrijke huidkrassen waargenomen. Deze zijn aangetroffen in het gezicht, de armen, de benen, op de buik en in de nek, waarbij met name grote diepe snijwonden op de linker bovenarm en het linker bovenbeen opvielen. Er is een diepe snee in de hals waargenomen, waarbij diverse vitale delen zijn doorgesneden, waardoor [slachtoffer] aan bloedverlies is overleden. [8]
In deze zaak ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of de verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht en daarnaast of er daarbij sprake is geweest van voorbedachte raad. Vervolgens dient beoordeeld te worden of het doden van [slachtoffer] de verdachte kan worden toegerekend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – zoals verwoord in haar op schrift gestelde requisitoir - gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde moord.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – zoals verwoord in zijn pleitnotitie – op het standpunt gesteld dat de verdachte van moord moet worden vrijgesproken, omdat hij [slachtoffer] in een opwelling heeft gedood. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte bij binnenkomst in de woning overprikkeld is geraakt door de voor hem ogenschijnlijke emotieloze en koude reactie en houding van [slachtoffer] richting de verdachte, die hij niet kon rijmen met de inhoud van haar e-mails van de dagen ervoor. Nadat bij de verdachte hierdoor ‘kortsluiting’ is ontstaan, heeft hij [slachtoffer] aangevallen en gedood.
Met betrekking tot de ten laste gelegde doodslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1.
Opzet
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] niet opzettelijk heeft doodgestoken.
Over het toebrengen van het letsel bij [slachtoffer] heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] moest stoppen. Ze mocht niet gillen en rennen. Hij zag iets op de grond liggen, heeft dat gepakt en begon op haar in te steken. Het verbaasde de verdachte dat [slachtoffer] niet stopte met gillen en haar kracht niet afnam toen hij haar had gestoken. Daarom ging hij door met het insteken op [slachtoffer] . De verdachte heeft verder verklaard dat hij [slachtoffer] op een gegeven moment in haar linkerbeen gestoken had en dat er heel veel bloed uit de wond kwam. Op een bepaald moment lag zij op haar rug. Zij bleef door pruttelen en hij wilde dat zij ophield. Hij ging door met op haar insteken Hij snapte niet dat zij niet ophield met pruttelen en dat haar kracht niet afnam. Hij ging vervolgens voor de slagader. Hij sneed haar nek door. Toen was het gedaan, toen was het over. [9]
Gelet op de verklaring van de verdachte en de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte, te weten de hoeveelheid en de aard van de steek- en snijletsels die bij [slachtoffer] zijn geconstateerd en dan met name het letsel in de hals, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het opzet van de verdachte was gericht op het doden van [slachtoffer] . Daarbij is mede van belang dat de verdachte bij het toebrengen van het fatale letsel in de hals specifiek ging voor een slagader om, naar zijn zeggen, [slachtoffer] te laten stoppen. De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] .
3.4.2.
Voorbedachte raad
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of sprake is geweest van voorbedachte raad. Volgens vaste jurisprudentie is voor bewezenverklaring van voorbedachte raad nodig dat wordt vastgesteld dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat gelegenheid heeft bestaan om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Er moet komen vast te staan dat de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Of voorbedachte raad bewezen kan worden verklaard, hangt sterk af van de hiervoor bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het concrete geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een reeds ver van tevoren opgezet plan had om [slachtoffer] die dag in de woning van het leven te beroven, omdat daarvoor simpelweg aanknopingspunten ontbreken. Voorbedachte raad kan echter ook een plan behelzen dat korter in tijd is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is geweest. Daarvoor zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Onaangekondigd bij [slachtoffer] op bezoek gegaan
[slachtoffer] heeft de relatie tussen haar en de verdachte in de e-mailwisseling van 29 en 30 juli 2020 verbroken. De verdachte is op 31 juli 2020 bij [slachtoffer] langsgegaan, zonder dat hij [slachtoffer] dat heeft aangekondigd. [10] Uit onderzoek naar het telefoon en sms-verkeer tussen [slachtoffer] en de verdachte is gebleken dat de verdachte in ieder geval de laatste twee keer dat hij [slachtoffer] in Leidschendam bezocht, op 16-06-2020 en 01-07-2020, vooraf per sms zijn bezoek aankondigde en is het, gezien het veelvuldige sms-verkeer tussen [telefoonnummer 1] ( [verdachte] ) en [telefoonnummer 2] ( [slachtoffer] ), aannemelijk dat de verdachte ook op de andere data vooraf zijn bezoek aankondigde dan wel dat er afspraken werden gemaakt tussen hem en [slachtoffer] over zijn bezoek aan haar. [11]
De verdachte heeft op vragen van de rechtbank geen duidelijke reden gegeven waarom hij op 31 juli 2020, anders dan normaal gesproken, onaangekondigd naar [slachtoffer] toe ging.
Geen telefoon meegenomen
In de periode van 2 februari 2020 tot en met 2 juli 2020 had de verdachte als hij naar [slachtoffer] ging, ook als hij met de fiets ging, altijd zijn mobiele telefoon bij zich. Er vonden dan ook activiteiten plaats op zijn mobiele telefoon. [12] In de ochtend van 31 juli 2020 is de verdachte zonder zijn telefoon op zijn fiets vertrokken van zijn woning in Amsterdam om naar [slachtoffer] in Leidschendam te gaan, waarbij hij een fietsroute van circa drie uur enkele reis [13] heeft afgelegd. Die dag zijn geen uitgaande contacten geregistreerd in zijn telefoon. [14]
De verdachte heeft ter zitting verklaard de telefoon niet meegenomen te hebben, omdat hij deze niet nodig had. Voor muziek gebruikte hij zijn telefoon niet en het is verboden om tijdens het fietsen een telefoon te gebruiken.
Gelet op de hiervoor genoemde bevindingen over het telefoongebruik van de verdachte, overtuigt deze verklaring de rechtbank niet. Dit geldt temeer, omdat de verdachte tweemaal een fietsroute van circa drie uur heeft moeten afleggen – van Amsterdam naar Leidschendam en weer terug. Het ligt dan voor de hand dat de verdachte, zoals hij altijd deed, een telefoon meeneemt.
Extra kleding en vuilniszakken meegenomen
In de ochtend van 31 juli 2020 is de verdachte uit Amsterdam vertrokken om naar [slachtoffer] te fietsen. Hij had een rugtas meegenomen met vuilniszakken en schone kleding. [15] Ter terechtzitting verklaart de verdachte, dat hij extra kleding had meegenomen. [16] In de vuilniszak die de verdachte na zijn bezoek aan [slachtoffer] in een sloot heeft achtergelaten aan de [straatnaam] te Leidschendam zijn aangetroffen; een blouse, een joggingbroek, schoenen, sokken, een paar winterhandschoenen, een riem - met twee kleine vakjes en twee grote vakjes - en een mondkapje. [17] , In de fietstas op zijn fiets zijn een paar werkhandschoenen en twee donkerblauwe T-shirts met gele streep aangetroffen. [18] Ook deze spullen had de verdachte bij zich toen hij vanuit Amsterdam naar [slachtoffer] vertrok. Bij aankomst in Leidschendam en voordat hij aanbelde bij [slachtoffer] , verklaart de verdachte dat hijeen zwart overhemd heeft aangetrokken om voor [slachtoffer] herkenbaar te zijn. [19]
Op basis van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte in ieder geval vuilniszakken en extra kleding had meegenomen van huis toen hij naar [slachtoffer] ging, bestaande uit een broek, een overhemd, een (extra) shirt, schoenen, sokken en werkhandschoenen en winterhandschoenen. Tijdens de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij extra kleding mee had genomen naar [slachtoffer] , omdat hij het prettig vond om zichzelf om te kleden na een fietstocht waarbij hij zou kunnen gaan zweten. Hij weet niet meer precies welke kleding hij bij zich had die dag en wanneer hij zich met welke kleding heeft omgekleed.
Hoewel deze verklaring op zichzelf aannemelijk zou kunnen zijn, acht de rechtbank niet geloofwaardig dat de verdachte om zich te kunnen omkleden c.q. verfrissen na het fietsen een complete set kleding - inclusief schoenen, een paar winterhandschoenen en een paar werkhandschoenen – en vuilniszakken heeft meegenomen. Ook is deze verklaring van de verdachte niet in lijn met zijn verklaring dat hij bij aankomst bij de woning van [slachtoffer] een zwart overhemd heeft aangetrokken om herkenbaar te zijn voor [slachtoffer] . Daarnaast blijkt uit het dossier – en heeft de verdachte ter zitting ook expliciet verklaard - dat kleding en uiterlijk erg belangrijk voor hem zijn en herinnert hij zich over uiteenlopende onderwerpen vele details. Ook om die reden acht de rechtbank zijn verklaring dat hij kleding mee had genomen om zich op te kunnen frissen na het fietsen, maar dat hij niet meer precies weet welke kleding hij aan had en bij zich had, niet aannemelijk.
Fiets in het park gezet
Tijdens zijn relatie met [slachtoffer] zette de verdachte zijn fiets normaal gesproken altijd tegenover de oude fiets van [slachtoffer] als hij bij haar op bezoek ging. [20] In afwijking daarvan heeft de verdachte zijn fiets op 31 juli 2020 tegenover de woning van [slachtoffer] in het park bij een bosschage gezet, omdat hij daar in het gras kon gaan zitten om zich om te kleden. [21]
Nadat de verdachte zijn fiets in het park had gezet, heeft hij zich achter de bosjes omgekleed, waarbij hij een zwart overhemd heeft aangetrokken. [22] Vervolgens is de verdachte naar de woning van [slachtoffer] gelopen en heeft hij zijn fiets in het park laten staan. [23] De verdachte kon ter zitting geen reden geven waarom hij de fiets in het park had neergezet en niet bij de woning van [slachtoffer] . [24]
Bezoek aan [slachtoffer] duurt vier minuten tot aan de eerste 112-melding
Op 31 juli 2020 had [naam 1] vanaf 12:32 uur een telefoongesprek met [slachtoffer] . Nadat de deurbel bij [slachtoffer] ging, heeft [slachtoffer] het telefoongesprek beëindigd, omdat zij dacht dat er een pakketje werd bezorgd. [25] Het telefoongesprek heeft 10 minuten en 28 seconden geduurd. [26] Het gesprek is dus geëindigd om 12:42:28 uur.
Om 12:46:44 uur wordt de eerste 112-melding bij de politiemeldkamer gedaan over een noodgeval in de woning. De meldster zegt “het is net ongeveer twee minuten bezig”. Dat zou betekenen vanaf ongeveer 12:44:44. Vanaf 12:47 uur is een buurvrouw van [slachtoffer] het balkon van de woning gaan filmen. [27] In het videofragment met een duur van 26 seconden is te horen dat een persoon gedempt geluid maakt. De persoon probeert zich tot tien keer toe uit te schreeuwen. Daarna wordt het geluid zachter en eindigt in drie keer zwaar uitademen. [28]
Over zijn aanval op [slachtoffer] heeft de verdachte onder andere verklaard dat hij [slachtoffer] eerst heeft proberen te kelen, waarbij [slachtoffer] heeft kunnen loskomen. Vervolgens heeft [slachtoffer] geprobeerd de voordeur uit te vluchten en heeft de verdachte haar vlucht belemmerd door de voordeur dicht te duwen. Daarna heeft een worsteling plaatsgevonden, waarbij de verdachte meerdere malen op [slachtoffer] heeft ingestoken. Uiteindelijk heeft hij haar keel doorgesneden op het balkon van de woning. [29]
Rustig teruglopen naar het park en tweede keer omkleden
Één getuige is, nadat het gegil ophield, vanaf haar balkon naar de voorkant van de woning gerend om te kijken of er al politie aankwam. Zij zag toen diezelfde man, de man van het balkon, heel ontspannen weglopen. [30] De verdachte heeft verklaard, dat hij bij terugkomst bij zijn fiets in het park zich achter de bosjes heeft ontdaan van al zijn bebloede kleding en deze in een vuilniszak heeft gestopt die hij uit zijn rugtas had gepakt. Vervolgens heeft hij uit zijn rugtas schone kleding gepakt en aangetrokken. Ook heeft de verdachte zijn winterhandschoenen uit één van de tasjes gepakt die aan zijn riem zat, om het bloed op zijn handen te bedekken. [31]
Vuilniszak in de sloot gedumpt
De verdachte is daarna gaan fietsen. Onderweg heeft de verdachte de vuilniszak met bebloede kleding verzwaard met stenen en in het water gegooid bij de [straatnaam] te Leidschendam. [32] , [33]
Mes(sen)
Tijdens het sporenonderzoek in de woning is een verbogen mes in de wasbak van de badkamer gevonden met daarop verdund bloed. [34] Dit bloed bleek een DNA-profiel te hebben dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. [35] De vader van [slachtoffer] , die tot begin 2020 in de woning woonde en nadien regelmatig bij [slachtoffer] heeft gegeten in de woning, kent het mes niet. De vader van [slachtoffer] heeft verklaard dat het mes niet van hem was en dat deze niet uit de woning afkomstig kan zijn. De broer en de moeder van [slachtoffer] , die ook regelmatig bij [slachtoffer] in de woning aten, hebben het mes evenmin herkend. [36]
De forensisch arts heeft het verbogen mes vergeleken met het letsel van [slachtoffer] . Hij heeft geconstateerd dat het mes een lemmet had van 8,4 centimeter en dat het bot en sterk verbogen was. [37] Wanneer het mes al in deze staat was voordat [slachtoffer] het letsel opliep, dan is het volgens hem hoogst onwaarschijnlijk dat het letsel alleen met dit mes is toegebracht. [38] Verder hebben twee getuigen verklaard dat de verdachte een mes in zijn handen had toen hij op het balkon boven op [slachtoffer] zat en dat het mes een stuk groter was dan een aardappelschilmes; het lemmet was volgens de ene getuige 12 tot 15 centimeter lang en zilverkleurig. [39] De andere getuige verklaarde dat het snijvlak 15 centimeter was. [40]
Eén getuige heeft gezien dat de verdachte de woning van [slachtoffer] verliet en een mes tussen een kleedje verstopte. [41]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het in de wasbak aangetroffen verbogen mes door de verdachte is meegebracht op de dag dat hij [slachtoffer] van het leven beroofde. Daarnaast bevat het strafdossier sterke aanwijzingen dat de verdachte een tweede mes bij zich moet hebben gehad toen hij bij [slachtoffer] op bezoek ging en dat hij deze ook weer heeft meegenomen, nadat hij [slachtoffer] in de woning had omgebracht.
Conclusie
Uit voorgaande redengevende feiten en omstandigheden in samenhang bezien leidt de rechtbank af dat de verdachte op 31 juli 2020 een mes – en mogelijk zelfs twee messen – , extra kleding, schoenen, handschoenen en vuilniszakken heeft meegenomen toen hij – anders dan normaal gesproken - onaangekondigd en zonder medeneming van zijn telefoon naar de woning van [slachtoffer] ging, waar hij zijn fiets – wederom anders dan normaal – niet voor haar woning, maar in het park achter de woning parkeerde.
Deze meegenomen spullen heeft de verdachte tijdens en na de steekpartij gebruikt.
Het standpunt van de verdediging, dat er geen sprake zou zijn van voorbedachte rade, omdat de verdachte in een opwelling [slachtoffer] zou hebben gedood, volgt de rechtbank niet. De rechtbank acht de wisselende en onduidelijke verklaringen van de verdachte dat hij overprikkeld is geraakt als gevolg van gedragingen en reacties van [slachtoffer] toen hij bij haar in de woning was, niet aannemelijk. De ene keer verklaart de verdachte dat hij eerst een gesprek met [slachtoffer] heeft gevoerd, dat [slachtoffer] op zijn verzoek nog hun conversatie over het beëindigen van de relatie op haar telefoon heeft nagekeken en hij haar daarna heeft aangevallen vanwege haar koude reactie. Op een ander moment verklaart de verdachte dat [slachtoffer] tijdens het eerste contact koud en emotieloos was en dat hij dit opnieuw zag toen [slachtoffer] in de hal langs de verdachte liep. Ter terechtzitting verklaart de verdachte dat zij eerst ‘over koetjes en kalfjes’ hebben gepraat en dat hij vooral overprikkeld en gepijnigd raakte toen [slachtoffer] ging gillen, nadat hij haar had beetgepakt.
Het is ook, gelet op de redengevende bewijsmiddelen in samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank onmogelijk dat de verdachte en [slachtoffer] , zoals de verdachte verklaard, op 31 juli 2020 nog (enige tijd) met elkaar gecommuniceerd hebben, voordat de verdachte haar heeft aangevallen. In een tijdsbestek van ongeveer vier minuten heeft [slachtoffer] immers de deur op de begane grond open moeten doen, heeft de verdachte naar boven moeten lopen, is hij de woning binnen gegaan en heeft hij [slachtoffer] om het leven gebracht. Gelet op de verklaring van de verdachte over wat er tijdens zijn aanval op [slachtoffer] heeft plaatsgevonden en hoe dat is gebeurd, en hetgeen de getuigen hebben gehoord en gezien op het balkon alsmede gezien de grote hoeveelheid letsels die bij [slachtoffer] zijn aangetroffen, kan er onmogelijk tijd zijn geweest voor een gesprek met [slachtoffer] .
De rechtbank trekt uit al het voorgaande de conclusie dat de verdachte met een plan naar [slachtoffer] toe is gegaan, doelgericht te werk is gegaan en direct bij binnenkomst in de woning is overgegaan tot zijn gruwelijke daad.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het bewezen verklaren van voorbedachte raad in de weg staan. Op basis van de opgesomde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad heeft gedood.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 31 juli 2020 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer mes(sen), althans één of meer scherpe en/of puntige voorwerp(en), meermalen in de hals en de benen en de armen en de buik en elders op het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.
Gelet op de hierna onder 6.3.2. weergegeven adviezen alsmede de verklaringen die de deskundigen T.W. van de Kant (klinisch psycholoog) en J.C. Laheij (psychiater) ter zitting van 14 oktober 2021 hebben gegeven, acht de rechtbank de verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde moord wel verminderd toerekeningsvatbaar.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Zij heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd voor wat betreft het in de Pro Justitia rapportage neergelegde advies om aan de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De raadsman bepleit dat het oordeel van de deskundigen dient te worden gevolgd en dat het tenlastegelegde cliënt niet kan worden toegerekend. De verdediging vraagt dan ook de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
6.3.1.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op zijn ex-vriendin [slachtoffer] door op klaarlichte dag bij haar op bezoek te gaan en haar vervolgens op een nietsontziende wijze vele malen te steken. Toen [slachtoffer] nog schreeuwde en tegenwicht bood aan de verdachte, is de verdachte op haar gaan zitten en heeft hij haar keel doorgesneden om vervolgens rustig de woning te verlaten. De verdachte heeft daarmee op een gruwelijke wijze het leven ontnomen van een jonge vrouw die vol in het leven stond. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent.
Het handelen van de verdachte heeft voor de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar verdriet veroorzaakt, in het bijzonder voor de ouders van het slachtoffer, de broer en [benadeelde 3], die hun kind, zus en vriendin hebben moeten begraven. Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt dat de ouders en de broer van de verdachte alsmede [benadeelde 3] tot op de dag van vandaag kampen met gevoelens van pijn, leegte, wanhoop en ongeloof. Het is voor hen de vraag of en wanneer deze gevoelens zullen slijten. Zij zullen de rest van hun leven hun dochter, zus en vriendin moeten missen.
Meerdere omstanders en buren waren bovendien getuige van het gegil en geschreeuw om hulp van [slachtoffer] . Een aantal van hen heeft [slachtoffer] en de verdachte op het balkon van de woning gezien, toen de verdachte zijn daden verrichtte. Dit heeft hen in ernstige mate geschokt.
6.3.2.
De persoon van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 16 september 2021. Hieruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Triple onderzoek
De rechtbank heeft kennis genomen van het triple onderzoek Pro Justitia van 12 januari 2021, opgemaakt door S.J. Roza, (psychiater), Y.R. Berends (psychiater, in opleiding tot PJ-rapporteur), T. ‘t Hoen (GZ-psycholoog) en L. van Nieuwburg (forensisch milieuonderzoeker). Volgens de deskundige is er bij de verdachte sprake van een autisme-spectrumstoornis en mogelijk sprake van een persoonlijkheidsstoornis, waarbij aanwijzingen worden gezien voor zowel narcistische als schizotypische persoonlijkheidstrekken. De verdachte heeft echter geweigerd mee te werken aan het opvragen van informatie bij eerdere behandelaars. Daarnaast gaf de verdachte tijdens gesprekken onvoldoende openheid in zaken die cruciaal waren voor de diagnostiek. Vanwege de twijfel over de volledigheid van het onderzoek, hebben de deskundigen geadviseerd om de verdachte klinisch te laten observeren in het Pieter Baan Centrum te Almere.
Onderzoek Pieter Baan Centrum
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de rapportage Pro Justitia van 22 juni 2021 naar aanleiding van de observatie in het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door T.W. van de Kant (klinisch psycholoog) en J.C. Laheij (psychiater). Uit deze rapportage volgt wederom dat de verdachte slechts ten dele zijn medewerking heeft willen verlenen aan het onderzoek en heeft geweigerd mee te werken bij het opvragen van medische informatie bij zijn vorige behandelaars. Volgens de deskundigen lijkt die weigering te zijn ingegeven door zijn procespositie.
Gezamenlijk komen de deskundigen tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een autisme spectrum stoornis. De verdachte kent forse beperkingen in de sociaal-emotionele interacties, de non-verbale communicatie en het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties. De prikkelgevoeligheid voor licht, geluid en aanraking wordt veroorzaakt door gebrek aan het kunnen overzien van het geheel en samenhang. Wanneer de verdachte onder druk komt te staan en decompenseert is het voorstelbaar dat de realiteitstoetsing gebrekkiger wordt, zonder dat er sprake is van een psychotische stoornis in engere zin.
Gelet op de ernst van de stoornis en het hoge recidiverisico binnen met name intieme relaties, wordt een intensief en langdurig behandeltraject geadviseerd. De verdachte zal vermoedelijk blijvend afhankelijk zijn van enige mate van begeleiding.
Volgens de deskundigen was de stoornis bij de verdachte aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte heeft tijdens het onderzoek verklaard dat hij [slachtoffer] in een opwelling heeft aangevallen, omdat hij verward raakte door de discrepantie die hij meende te lezen in de eerdere afscheidswoorden van [slachtoffer] en de door hem ervaren kille bejegening naar hem toe, waardoor hij overprikkeld raakte en haar vervolgens heeft aangevallen. Op basis van deze informatie zijn de deskundigen van oordeel dat de forse problematiek van de verdachte in combinatie met de voor hem buitengewoon stresserende omstandigheden dusdanig hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde dat er geen ruimte meer was om zijn keuzen en handelen in vrijheid te bepalen. Geadviseerd is om de verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
Verklaringen deskundigen ter terechtzitting
De deskundigen T.W. van de Kant en J.C. Laheij hebben ter zitting van 14 oktober 2021 op vragen van de rechtbank, het Openbaar Ministerie en de verdediging een verklaring afgelegd. De deskundigen bevestigen de diagnose die in het Pro Justitia rapport van 22 juni 2021 is gesteld. Zij hebben verder verklaard dat informatie van de Waag of andere behandelaars bij zou kunnen dragen aan de verfijning van de diagnostiek, maar dat deze informatie niets zal veranderen aan de diagnose die is gesteld.
De deskundigen hebben verklaard dat als de verdachte tijdens het onderzoek heeft gelogen over de toedracht van de dood van [slachtoffer] , en dus meer planmatig tot het ten laste gelegde feit is gekomen, de diagnose hetzelfde blijft. De deskundigen hebben verder verklaard dat de autismespectrumstoornis van de verdachte dan eveneens fors heeft doorgewerkt in bij het plegen van het ten laste gelegde feit. Naar het oordeel van de deskundige heeft een meer planmatig delictscenario wel invloed op de beoordeling van de mate van toerekenbaarheid aan de verdachte. De deskundigen werken hierbij met een drietrapsschaal, namelijk; volledig toerekenbaar, verminderd toerekenbaar en volledig ontoerekenbaar. Als een meer planmatig scenario bewezenverklaard zou worden, dan kan op basis van het onderzoek dat de deskundigen hebben verricht, niet de conclusie worden getrokken dat het in dat scenario bewezenverklaarde feit de verdachte niet valt toe te rekenen. Aangezien de verdachte niet volledig openheid van zaken heeft gegeven, is het voor de deskundigen niet mogelijk om ten aanzien van een meer planmatig scenario de mate van doorwerking van de stoornis van de verdachte – en daarmee de mate van toerekenbaarheid – nader te duiden.
Verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde rapporten van de deskundigen op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. Hoewel de verdachte tijdens het onderzoek, om hem moverende redenen, niet het achterste van zijn tong heeft laten zien en geen inzicht heeft gegeven in de eerdere behandelingen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het uitgebreide onderzoek en de daaruit voortvloeiende conclusies en bevindingen van de deskundigen, kan worden vastgesteld dat er ten tijde van het plegen van het feit een autismespectrumstoornis bij de verdachte aanwezig was met forse beperkingen en dat deze stoornis van invloed is geweest op het handelen van de verdachte.
Nu de rechtbank komt tot bewezenverklaring van een meer planmatig scenario, en dus niet het scenario dat de verdachte in de gesprekken met de deskundigen heeft geschetst, volgt de rechtbank – mede gelet op de aanvullende verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting – niet het initiële advies dat de verdachte het tenlastegelegde niet kan worden toegerekend. De rechtbank gaat wel uit van een forse doorwerking van de stoornis van de verdachte in zijn handelen en concludeert dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de moord.
6.3.3.
Maatregel tbs met dwangverpleging
Gelet op het hiervoor overwogene, komt de rechtbank tot de conclusie dat in verband met de ernst van het feit en de gevaarlijkheid van de verdachte, ter bescherming van de maatschappij de oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is om het recidiverisico van de verdachte te kunnen verminderen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit doel alleen bereikt worden middels een langdurige klinische behandeling in een voldoende beveiligde omgeving van een forensische kliniek.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht oplegging van terbeschikkingstelling mogelijk is. Voorts is vastgesteld dat tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Tot slot vereist de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar.
6.3.4.
Strafmodaliteit en strafmaat
Naast het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling kan, gelet op de ernst van het feit en uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij, niet worden volstaan met een andere straf dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is onder meer relevant wat in vergelijkbaar ernstige zaken pleegt te worden opgelegd. Moord is één van de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor moord als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaat voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel iedere zaak uniek is en het lastig is om te vergelijken met andere zaken, heeft de rechtbank als uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van de straf, de straffen die recentelijk en in het verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige moord in aanmerking genomen. Uit een analyse van recente rechterlijke uitspraken blijkt dat voor een enkelvoudige moord doorgaans een gevangenisstraf wordt opgelegd tussen de 18 en 22 jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepalingen leidt, en de persoon van de verdachte vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval moet worden nagegaan wat uit een oogpunt van straftoemeting passend is.
Het gaat hier, zoals hiervoor overwogen, om een zaak waarin de verdachte op een gruwelijke wijze het leven heeft ontnomen van een jonge vrouw, waarvan verschillende personen getuige zijn geweest. Nu de rechtbank uitgaat van een forse doorwerking van de psychopathologie van de verdachte in zijn denken en handelen, en hem daarom (fors) verminderd toerekeningsvatbaar acht, is de op te leggen straf lager dan de straffen die normaliter voor een dergelijk zeer ernstig feit worden opgelegd. Alles afwegende acht de rechtbank – in afwijking van wat door de officier van justitie is geëist – naast de tbs-maatregel een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren - passend en geboden. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal van deze straf worden afgetrokken.

7.De vordering van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1] (de vader van [slachtoffer] , hierna: [benadeelde 1] ) [benadeelde 2] (de moeder van [slachtoffer] , hierna: [benadeelde 2]) en [benadeelde 3] (vriend van het slachtoffer, hierna: [benadeelde 3]) hebben zich gevoegd als benadeelde partijen in het strafproces. [benadeelde 2] heeft, na verhoging van de vordering ter zitting, een bedrag van € 20.000,00 gevorderd aan affectieschade. [benadeelde 1] en [benadeelde 3] vorderen tevens ieder en bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade. Alle drie de benadeelde partijen hebben verder verzocht de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer] , omdat zijn thuiswonende dochter als gevolg van een misdrijf om het leven is gekomen. Het gevorderde bedrag komt overeen met het bedrag zoals vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het Besluit). Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de vordering van [benadeelde 3] is de officier van justitie het standpunt toegedaan dat [benadeelde 3] met voldoende stukken heeft onderbouwd dat hij als ‘overige nauwe persoonlijke relatie’ kan worden aangemerkt in de zin van artikel 3:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het Besluit, zodat het gevorderde bedrag van € 17.500,00 toewijsbaar is.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet inhoudelijk betwist en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de vordering van [benadeelde 3], betwist de verdediging dat hij als levensgezel of als nauwe persoonlijke relatie kan worden aangemerkt in de zin van artikel 3:108 lid 4 sub b en/of sub g BW en het Besluit. [benadeelde 3] dient volgens de raadsman niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het voor naasten van door misdrijf overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen in het strafproces. Het gaat dus om vergoeding van immateriële schade van een nabestaande als gevolg van een normschending jegens een ander (te weten: het slachtoffer). Artikel 6:108 BW biedt voor affectieschade in het derde en vierde lid de wettelijke grondslag aan een limitatief in de wet omschreven kring van gerechtigden, met daarnaast een mogelijkheid tot toekenning aan anderen, de zogenaamde hardheidsclausule (vierde lid sub g). De benoemde kring van gerechtigden omvat, voor zover in deze zaak van belang, de levensgezellen (vierde lid sub b) en de ouders van de overledene (lid 4 sub c). De hardheidsclausule ziet op een andere persoon die ten tijde van het overlijden een zodanige nauwe persoonlijke relatie heeft tot de overledene, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij of zij als gerechtigde tot het ontvangen van een vergoeding voor affectieschade wordt aangemerkt.
Het bedrag dat voor toekenning van de vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is vastgelegd in het Besluit. Op grond van artikel 1 van dit besluit kunnen de echtgenoot, geregistreerd partners, de levensgezel en de ouders van een meerderjarig inwonend kind (sub a, b, en c) aanspraak maken op een bedrag van € 20.000,00. Voor de ouders van een meerderjarige niet-thuiswonend kind en overige nauwe persoonlijke relaties (sub d en g) is dat € 17.500,00.
Vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1]
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde 2] en [benadeelde 1] als de ouders van [slachtoffer] immateriële schade hebben geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is immers komen vast te staan dat het plotselinge overlijden en het gemis van [slachtoffer] veel pijn en verdriet hebben veroorzaakt.
Voor [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geldt dat [slachtoffer] hun meerderjarig niet thuiswonend kind was toen zij overleed. Uit de verklaringen die zij bij de politie hebben afgelegd volgt immers dat [slachtoffer] begin 2020 in de woning van [benadeelde 1] is gaan wonen en dat [benadeelde 1] toen bij [benadeelde 2] is ingetrokken.
Conform het Besluit wijst de rechtbank de vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toe voor een bedrag van ieder € 17.500,00, welk bedrag naar het oordeel van de rechtbank de immateriële schade is die zij tot de datum van dit vonnis hebben geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Voor het meerdere wijst de rechtbank de vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] per datum van dit vonnis af.
Vordering [benadeelde 3]
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] moet worden beoordeeld of hij binnen één van de categorieën valt die in artikel 3:108, vierde lid, BW en het Besluit zijn genoemd.
[benadeelde 3] stelt primair dat hij de levensgezel van [slachtoffer] was ten tijde van het overlijden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat [benadeelde 3] ten tijde van het overlijden van [slachtoffer] niet haar levensgezel was. Hij woonde immers niet met [slachtoffer] samen en hij voerde geen gemeenschappelijke huishouding met haar. Bovendien had [slachtoffer] tot enkele dagen voor haar dood een relatie met de verdachte.
Subsidiair heeft [benadeelde 3] een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Daartoe heeft zijn advocaat aangevoerd dat hij en [slachtoffer] dertien jaar samen zijn geweest en daarvan elf jaar hebben samengewoond. Vanaf 3 december 2019 tot en met 4 februari 2020 zijn [benadeelde 3] en [slachtoffer] met elkaar in relatie therapie geweest. Vervolgens is een punt achter de relatie gezet, maar zagen zij elkaar daarna regelmatig, omdat zij met elkaar werkten in een bedrijf en gezamenlijk twee katten verzorgden. Uit het strafdossier volgt bovendien dat [slachtoffer] in een aantal de Whatsapp-berichten in de periode van mei en juni 2020 heeft geschreven dat zij een sterke band met [benadeelde 3] voelde en de kans aanwezig was dat zij en [benadeelde 3] weer bij elkaar zouden komen. [benadeelde 3] en [slachtoffer] zijn kort voor de dood van [slachtoffer] ook weer samen met de ouders van [slachtoffer] op vakantie gegaan.
Gelet op de aangevoerde feiten en omstandigheden, die door [benadeelde 3] voldoende zijn onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde 3] een nauwe persoonlijke relatie is van [slachtoffer] in de zin van artikel 108, vierde lid, sub g BW. Hieruit volgt dat [benadeelde 3] aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade. De rechtbank stelt vast dat [benadeelde 3] ook daadwerkelijk immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is immers gebleken dat het plotselinge overlijden en het gemis van [slachtoffer] bij hem veel pijn en verdriet hebben veroorzaakt. De rechtbank wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 17.500,00, welk bedrag naar het oordeel van de rechtbank de immateriële schade is die hij tot de datum van dit vonnis heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Voor het meerdere wijst de rechtbank de vordering van [benadeelde 3] per datum van dit vonnis af.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de door [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] gevorderde wettelijke rente over de toegewezen affectieschade toewijzen met ingang van 31 juli 2020, omdat is komen vast te staan dat op die dag de schade is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,00 ten behoeve van [benadeelde 2], € 17.500,00 ten behoeve van [benadeelde 1] en een bedrag van € 17.500,00 ten behoeve van [benadeelde 3], alle drie de bedragen vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 juli 2020 tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald.
Proceskosten
Nu de vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
moord;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast
dat de verdachte ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot op heden toe tot een bedrag van € 17.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 juli 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan voornoemde [benadeelde 2];
bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] voor het overige wordt afgewezen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door [benadeelde 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 17.500,00 (zegge: zeventienduizend en vijfhonderd euro) ten behoeve van [benadeelde 2], te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2020 tot aan de dag der voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat, als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de [benadeelde 2] heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat, als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot op heden toe tot een bedrag van € 17.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 juli 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan voornoemde [benadeelde 1] ;
bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige wordt afgewezen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 17.500,00 (zegge: zeventienduizend en vijfhonderd euro) ten behoeve van [benadeelde 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2020 tot aan de dag der voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat, als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de [benadeelde 1] heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat, als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot op heden toe tot een bedrag van € 17.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 juli 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan voornoemde [benadeelde 3] ;
bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] voor het overige wordt afgewezen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door [benadeelde 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 17.500,00 (zegge: zeventienduizend en vijfhonderd euro) ten behoeve van [benadeelde 3] te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2020 tot aan de dag der voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 122 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat, als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de [benadeelde 3] heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat, als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W.E. de Ruiter, voorzitter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Klein, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 oktober 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020226864, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorbrug, basisteam Leidschendam-Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 999) en het proces-verbaal Forensisch dossier TGO Delta 20 met het nummer PL1500-2020226864, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 474).
2.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 augustus 2020, p. 838-842.
3.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 juli 2020, p. 15 en 16; proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 juli 2020, p. 17 en 18.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2], opgemaakt op 31 juli 2020, p. 32-35; en proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] , opgemaakt op 31 juli 2020, p. 37-40.
5.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 2 augustus 2020, p. 90-96.
6.Proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 31 juli 2020, p. 98.
7.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, opgemaakt op 1 april 2021, p. 955-961.
8.Rapport pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, Forensisch dossier TGO Delta 20, p. 63-78.
9.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, opgemaakt op 9 augustus 2020, p. 232 en 233.
10.Verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van 14 oktober 2021.
11.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 augustus 2020, p. 697-717.
12.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 augustus 2020, p. 697-717.
13.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 augustus 2020, p. 757-758.
14.Verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van 14 oktober 2021; proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 augustus 2020, p. 455-458.
15.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 april 2021, p. 936-938.
16.Verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van 14 oktober 2021
17.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, Forensisch dossier TGO Delta 20, p. 294-295.
18.Proces-verbaal forensisch onderzoek fiets verdachte, Forensisch dossier TGO Delta 20, p. 272.
19.Verklaring van de verdachte ter zitting van 14 oktober 2021.
20.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, opgemaakt op 9 augustus 2020, p. 224.
21.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 oktober 2021.
22.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 1 april 2021, p. 948.
23.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 oktober 2021.
24.Verklaring van de verdachte ter zitting van 14 oktober 2021.
25.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 augustus 2020, p. 76 en 77.
26.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen opgemaakt op 1 augustus 2020, p. 78-82.
27.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 augustus 2020, p. 839.
28.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 augustus 2020, p. 262 en 263.
29.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 1 april 2021, p. 952-957.
30.Proces-verbaal van verhoor van getuige, opgemaakt op 3 augustus 2020, p. 146.
31.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 oktober 2021.
32.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 maart 2021, p. 929.
33.Proces-verbaal Forensisch dossier TGO Delta 20, p. 294-295.
34.Proces-verbaal Forensisch dossier TGO Delta 20, p. 216.
35.Rapport NFI d.d. 3 augustus 2020, met bijlage p. 179-184.
36.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 september 2020, p. 851 en 852.
37.Een geschrift, te weten Rapportage aanvullende vragen van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 20 en 21.
38.Een geschrift, te weten Rapportage aanvullende vragen van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 27 en 28.
39.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1], p. 142.
40.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2], p. 146.
41.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2], p. 146.