ECLI:NL:RBDHA:2021:11789
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- S.J. Hoekstra - van Vliet
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot wijziging GVM-status van gedetineerde in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gedetineerde, aangeduid als [eiser], en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde de onmiddellijke opheffing van zijn plaatsing op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) en wijziging van zijn GVM-status van 'hoog' naar 'verhoogd'. De achtergrond van de zaak is dat [eiser] in 2019 door het Gerechtshof Amsterdam is veroordeeld tot achttien jaar gevangenisstraf wegens medeplegen van moord en sindsdien gedetineerd is. Hij is op de GVM-lijst geplaatst vanwege een hoog vlucht- en maatschappelijk risico, wat door de Staat werd onderbouwd met informatie over liquidatiedreigingen en crimineel gedrag vanuit detentie.
De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn vordering met betrekking tot de AIT, omdat deze beslissing door de directeur van de penitentiaire inrichting was genomen en er een andere rechtsgang voorhanden was. Wat betreft de GVM-status oordeelde de rechter dat de Staat voldoende had onderbouwd dat de status van [eiser] als hoog gerechtvaardigd was, gezien de risico's op liquidatie en voortgezet crimineel handelen. De rechter concludeerde dat het Operationeel Overleg (OO) in redelijkheid tot zijn beslissing had kunnen komen en wees de vorderingen van [eiser] af. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de grote mate van vrijheid die het OO heeft bij het bepalen van de GVM-status en de beperkte mogelijkheden voor gedetineerden om hiertegen op te komen. De rechter bevestigde dat de Staat voldoende bewijs had geleverd voor de risico's die aan de status van [eiser] waren verbonden, en dat de vorderingen van [eiser] niet konden worden toegewezen.