ECLI:NL:RBDHA:2021:1177
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 24 oktober 2020 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië als verantwoordelijk land was vastgesteld op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 11 februari 2021 de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië niet in staat zou zijn om aan zijn asielverzoek te voldoen, ondanks zijn argumenten over de opvangomstandigheden in Italië. De rechtbank stelde vast dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, wat betekent dat Italië haar internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar gemaakt, met de mogelijkheid voor de eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.