ECLI:NL:RBDHA:2021:1177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
NL21.865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 24 oktober 2020 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië als verantwoordelijk land was vastgesteld op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 11 februari 2021 de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië niet in staat zou zijn om aan zijn asielverzoek te voldoen, ondanks zijn argumenten over de opvangomstandigheden in Italië. De rechtbank stelde vast dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, wat betekent dat Italië haar internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager en is openbaar gemaakt, met de mogelijkheid voor de eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.865

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. K.S. Kort),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 januari 2021 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.866, plaatsgevonden op 3 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.J. Hussain. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Op 24 oktober 2020 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 9 april 2019 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft daarom op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening Italië verzocht om eiser terug te nemen. Italië heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd op dit verzoek, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening vaststaat.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij gewezen op het rapport van SFH/OSAR ‘Reception conditions in Italy’. [2] Eiser is al een ruimte tijd vertrokken uit Italië, in ieder geval langer dan twaalf maanden, waardoor zijn eerdere asielaanvraag is afgesloten. Hij stelt bij terugkeer naar Italië genoodzaakt te worden om een herhaalde asielaanvraag in te dienen, maar in zijn geval is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden waardoor zijn aanvraag niet in behandeling zal worden genomen. Hierdoor zal eiser ook niet in aanmerking komen voor adequate opvang in Italië.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Italië haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat ten aanzien van Italië nog steeds onverkort kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en ook dat Dublin-terugkeerders in Italië toegang zullen krijgen tot adequate zorg en opvang. [3] [4] De informatie over Italië uit het rapport van SFH/OSAR heeft de Afdeling betrokken in haar uitspraak van 8 april 2020. Hieruit blijkt weliswaar dat er tekortkomingen zijn, maar niet dat er sprake is van zodanige tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen dat moet worden geconcludeerd dat deze aan de overdracht van Dublin-terugkeerders in de weg staan. Uit paragraaf 4.5 van het rapport van SFH/OSAR blijkt ook dat Dublin-terugkeerders recht hebben op opvang in eerstelijns (CARA) of tijdelijke (CAS) opvangcentra. Dat sprake is van een fictieve aanvaarding van het terugnameverzoek maakt dit niet anders. Ter zitting heeft verweerder terecht gesteld dat een fictief claimakkoord gelijkgesteld is aan een expliciet claimakkoord en dat Italië op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening garandeert het asielverzoek in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen, waaronder ook de Opvangrichtlijn. [5] Voor zover eiser na overdracht aan Italië problemen ondervindt bij het verkrijgen van opvang of met andersoortige problemen te maken krijgt, kan hij daarover klagen bij de daartoe aangewezen Italiaanse autoriteiten. Het is niet gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is of dat de Italiaanse autoriteiten hem daarbij niet kunnen of willen helpen.
6. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de door eiser aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser aan Italië van onevenredige hardheid getuigt en verweerder aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU), nr. 604/2013.
2.Schweizerische Flüchtlingshilfe/ Organisation suisse d’aide aux réfugiés.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ABRvS 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449, ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020 en ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:987.
5.Richtlijn 2013/33/EU.