ECLI:NL:RBDHA:2021:11736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.15447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese eiseres afgewezen, beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De eiseres stelde dat zij vanwege de politieke situatie in Eritrea, waaronder de problemen van haar echtgenoot en broer, niet veilig terug kon keren naar haar land van herkomst. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de eiseres geen reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Eritrea. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris de geloofwaardige elementen van de zaak niet had meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op € 1.496,- zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15447

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

ProcesverloopBij besluit van 23 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Aan eiseres wordt geen uitstel van vertrek verleend en aan eiseres wordt een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.15448, op 18 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer B. Ahabee. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1981. Aan haar aanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat haar echtgenoot een opposant is van het regime omdat hij kritiek heeft geuit. Haar echtgenoot is vervolgens naar het buitenland gegaan en niet teruggekeerd naar Eritrea. Daarnaast is eiseres lastiggevallen omdat haar broer is gedeserteerd in Eritrea en bij eiseres onderdak heeft gezocht. In samenhang met de gezondheidsproblemen van haar dochter stelt eiseres niet terug te kunnen keren naar Eritrea wegens een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Verweerder heeft eerder op 3 april 2021 een beschikking uitgebracht waarin ten onrechte voorlopig uitstel van vertrek is verleend aan eiseres. Om deze reden heeft verweerder op 14 juli 2021 een nieuw voornemen en op 23 september 2021 het bestreden besluit uitgebracht. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. De problemen van de echtgenoot van eiseres en de problemen van de desertie en politieke activiteiten van de broer van eiseres heeft verweerder ook geloofwaardig geacht. Verweerder heeft de gestelde illegale uitreis van eiseres uit Eritrea niet geloofwaardig geacht, omdat de verklaring van eiseres tegenstrijdig is met hetgeen uit het Visa Informatie Systeem (VIS) volgt. De geloofwaardig geachte elementen leiden volgens verweerder niet tot een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
3. Eiseres stelt dat voor haar een paspoort en een visum is geregeld door een mensensmokkelaar en dat zij het paspoort en visum nooit in eigen handen heeft gehad waardoor zij niet wist welke gegevens hierop stonden totdat het in Nederland aan haar verteld werd. Ten aanzien van de verklaringen van haar dochter stelt eiseres dat zij 16 was tijdens het vertrek uit Eritrea en dat uit het BMA advies van 30 juni 2021 blijkt dat haar dochter kampte met lichamelijke beperkingen tijdens het vertrek. Hoewel uit VIS blijkt dat een visum is aangevraagd bij de Italiaanse autoriteiten en door hen is afgegeven, betekent dat volgens eiseres niet dat zij hiervan gebruik heeft gemaakt. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat zij niet illegaal uit Eritrea is vertrokken. Om haar asielaanvraag af te wijzen stelt eiseres dat buiten twijfel vast moet staan dat eiseres legaal is vertrokken. Eiseres stelt dat zij het voordeel van de twijfel dient te krijgen nu het onzeker is of zij illegaal is uitgereisd.
Eiseres stelt verder dat zij niet terug kan keren naar Eritrea gezien de (politieke) situatie in dat land, onder andere vanwege het ontbreken van een rechtsstaat en willekeurig overheidshandelen, en haar door verweerder geloofwaardig gevonden problemen. Onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht van november 2020 van Eritrea [1] , stelt eiseres dat het aannemelijk is dat zij bij terugkeer zal worden gearresteerd op de luchthaven wegens de door haar aangevoerde omstandigheden. Daarnaast stelt eiseres niet te beschikken over documenten en heeft zij de 2% belasting niet betaald. Verweerder kan er volgens eiseres niet vanuit gaan dat bij terugkeer geen reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM.
Eiseres beroept zich verder op de mogelijkheid dat haar dochter bij terugkeer naar Eritrea haar dienstplicht zal moeten vervullen. Daarnaast beroept eiseres zich op de medische omstandigheden van haar dochter die ook volgen uit de procedure van haar dochter ter verkrijging van uitstel van vertrek.
Onder verwijzing naar het arrest TQ [2] en het arrest BZ [3] beroept eiseres zich op de ongeldigheid van het terugkeerbesluit nu uit het landgebonden beleid ten aanzien van Eritrea (C7/11.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000) volgt dat geen gedwongen uitzetting plaatsvindt vanwege het beginsel van non-refoulement. Het gegeven dat geen gedwongen uitzetting plaatsvindt naar Eritrea leidt volgens eiseres tot de ongeldigheid van het terugkeerbesluit.
Eiseres voert tot slot aan dat de procedure van haar echtgenoot in Duitsland door verweerder dient te worden meegewogen. Volgens eiseres staat haar echtgenoot een onmenselijke behandeling te wachten indien hij terugkeert naar Eritrea, waardoor eiseres zelf ook een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer.
4. Verweerder heeft ter zitting op de beroepsgronden gereageerd.
5. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de echtgenoot van eiseres problemen had in Eritrea door zijn kritiek op de overheid. Daarnaast is niet in geschil dat eiseres problemen had in Eritrea door de desertie en politieke activiteiten van haar broer. Tevens is dus geloofd dat de broer van eiseres bij eiseres zat ondergedoken voor een periode van 7 maanden, waardoor eiseres drie maanden lang bezoeken kreeg van de autoriteiten. In geschil is of eiseres illegaal uit Eritrea is gereisd, en of eiseres ook in geval van een legale uitreis, bij terugkeer naar Eritrea een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 EVRM.
6.1.
Uit het landgebonden beleid ten aanzien van Eritrea volgt dat een verblijfsvergunning asiel wordt verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw aan de Eritrese vreemdeling die aannemelijk maakt illegaal uit Eritrea te zijn gereisd of Eritrea op legale wijze heeft verlaten en individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die aannemelijk maken dat hij bij terugkeer wordt blootgesteld aan ernstige schade. Daarnaast is van belang dat gedwongen terugkeer, zowel bij een legale als illegale uitreis, van Eritreeërs niet plaatsvindt omdat er een reëel risico op ernstige schade bestaat [4] .
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gestelde illegale uitreis van eiseres uit Eritrea niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Uit VIS is gebleken dat eiseres een op haar naam gesteld paspoort heeft gehad en een bij de Italiaanse autoriteiten verkregen visum, waarvoor zij in Eritrea haar vingerafdrukken heeft afgegeven.
Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij illegaal uit Eritrea is gereisd. Eiseres is hierin niet geslaagd. Dat een mensensmokkelaar de documenten van eiseres zou hebben geregeld en dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van het Italiaanse visum, doet aan het voorgaande niet af, nu eiseres met gebruik van eigen naam op een paspoort een visum heeft verkregen.
De verklaringen van eiseres met betrekking tot het op haar naam gestelde paspoort en het afgeven van haar vingerafdrukken, zijn door verweerder niet ten onrechte als ongerijmd en tegenstrijdig bestempeld. Verweerder heeft dit standpunt op pagina 3 van het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
8. Verweerder werpt eiseres verder tegen dat eiseres op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat de algehele en algemene problematiek in Eritrea van dermate negatieve invloed op haar leven bij terugkeer zal zijn, dat gesproken kan worden van ernstige schade.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent verweerder hiermee dat verweerder geloofwaardig heeft gevonden dat eiseres eerder in de problemen is gekomen wegens de (politieke) situatie in Eritrea, vanwege haar echtgenoot en vanwege haar broer. Verweerder heeft immers de door eiseres gestelde problemen geloofwaardig geacht. In het bijzonder is van belang dat verweerder aannemelijk heeft geacht dat de broer van eiseres zijn dienstplicht niet heeft uitgevoerd, waardoor hij door de Eritrese autoriteiten als deserteur wordt gezien. Bovendien acht verweerder daarmee ook aannemelijk dat de broer van eiseres zich vervolgens bij haar heeft schuilgehouden, waardoor de autoriteiten meermaals bij eiseres langs zijn geweest en haar hebben lastig gevallen. Niet kan worden uitgesloten dat eiseres bij terugkeer naar Eritrea op de luchthaven door de Eritrese autoriteiten zal worden ondervraagd of gearresteerd nu zij een familielid is van een deserteur. Zo blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van november 2020 [5] dat familieleden van een persoon die de dienstplicht heeft ontdoken repercussies kunnen ondervinden. Verweerder heeft nagelaten de mogelijke repercussies voor eiseres te betrekken bij de besluitvorming. De argumenten van verweerder, dat de problemen van de echtgenoot en van de broer van eiseres jaren geleden hebben plaatsgevonden, en dat eiseres nadien in Eritrea geen problemen meer heeft ondervonden, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het standpunt van verweerder te dragen.
Bovendien heeft eiseres in dit verband terecht verwezen naar de pagina’s 48 en 51 van het Algemeen Ambtsbericht Eritrea 2020, waaruit volgt dat weinig bekend is over personen die terugkeren naar Eritrea. Terugkerende Eritreeërs worden bij aankomst op de luchthaven gescreend en geprofileerd waarbij wordt gecontroleerd welke reisdocumenten ze hebben, of ze de 2% diasporabelasting hebben betaald en, indien van toepassing, of het formulier 4/4.2 is ondertekend. Mogelijke redenen voor de autoriteiten om personen te ondervragen zijn onvolledige documenten of het niet betalen van de 2% diasporabelasting.
De stellingen van eiseres dat zij niet beschikt over geldige reisdocumenten en de 2% diasporabelasting niet heeft betaald, zijn door verweerder niet betrokken in de besluitvorming terwijl dit wel degelijk belangrijke omstandigheden zijn met betrekking tot de eventuele terugkeer van eiseres naar Eritrea.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade, onvoldoende heeft gemotiveerd.
9. Reeds gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond, omdat het bestreden besluit hiermee al in strijd is met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, namelijk dat een besluit moet berusten op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Het is aan verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,-), met een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Biermann, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Pagina 48 tot en met 51.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 in de zaak TQ tegen Nederland, ECLI:EU:C:2021:9.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 juni 2021 in de zaak BZ tegen Westerwaldkreis, ECLI:EU:C:2021:432.
4.C7/11.4.5 en 11.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Pagina 33.