ECLI:NL:RBDHA:2021:11718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 januari 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht bestond en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 18 januari 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser stelde dat hem ten onrechte de mogelijkheid om een asielaanvraag in te dienen was onthouden, maar de rechtbank oordeelde dat uit het gehoor voor de inbewaringstelling bleek dat eiser deze mogelijkheid wel had gekregen, maar deze niet wilde benutten. Daarnaast voerde eiser aan dat er geen zicht op overdracht aan Frankrijk was vanwege een coronabesmetting, maar de rechtbank stelde vast dat de reactietermijn op het claimverzoek aan Frankrijk nog niet was verstreken, waardoor het zicht op overdracht niet ontbrak. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren gemotiveerd door verweerder en dat het beroep ongegrond was.

De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier T.R. Oosterhoff-Vos, en is bekendgemaakt op 21 januari 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.423
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.G. Wattilete), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek-de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1997.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. De rechtbank overweegt dat de feitelijke juistheid van de gronden 3a en 3b voldoende is gemotiveerd door verweerder. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
5. Eiser voert aan dat hem ten onrechte de mogelijkheid om een asielaanvraag in te dienen is onthouden. Uit het gehoor voor de inbewaringstelling blijkt volgens eiser dat hij asiel aan wilde vragen en verweerder had dat niet mogen ontmoedigen.
6. De rechtbank is van oordeel dat uit het gehoor voor de inbewaringstelling afdoende blijkt dat verweerder eiser de mogelijkheid heeft gegeven om asiel aan te vragen, maar dat eiser dit niet wilde. Aan eiser is tot twee keer toe verteld dat hij na afloop van het gehoor de mogelijkheid heeft om een asielaanvraag in te dienen. Eiser heeft aan het einde van het gehoor, in antwoord op de vraag of hij nog steeds asiel aan wilde vragen, ten slotte geantwoord: ‘Nee laat maar zitten want dat heeft toch geen zin’. Verder heeft verweerder ter zitting terecht nog opgemerkt dat eiser ook nadien in het vertrekgesprek of op een ander moment aan had kunnen geven dat hij asiel wilde aanvragen. Dat heeft eiser niet gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat het zicht op overdracht aan Frankrijk ontbreekt. Eiser is namelijk in België besmet geweest met het coronavirus en dit heeft mogelijk invloed op de mogelijkheden voor overdracht.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat de reactietermijn op het claimverzoek aan Frankrijk nog niet is verstreken. Op basis hiervan kan niet al gezegd worden dat het zicht op overdracht ontbreekt. Verdere mogelijke belemmeringen voor de overdracht, in het kader van maatregelen omtrent het coronavirus of anderszins, zien op de feitelijke overdracht en zijn nu nog niet aan de orde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het zicht op overdracht niet ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
21 januari 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.