ECLI:NL:RBDHA:2021:11662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
20_5994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering teruggaaf omzetbelasting voor exclusieve auto’s door niet-ondernemerschap

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., verzocht om teruggaaf van de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2018, na de aankoop van twee exclusieve auto’s. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze teruggaaf geweigerd, omdat eiseres niet als ondernemer in de zin van de omzetbelasting werd aangemerkt. De rechtbank heeft op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende objectieve gegevens heeft overgelegd om aan te tonen dat zij een onderneming uitoefent. De door eiseres overgelegde prognose was niet voldoende om haar ondernemerschap te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten van eiseres niet verder strekken dan normaal vermogensbeheer en dat er geen sprake is van een economische activiteit in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de teruggaaf van de over het vierde kwartaal van 2018 aangegeven voorbelasting terecht is geweigerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/5994

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.P.M. Compier RB),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft verzocht om teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 (vierde kwartaal 2018). Bij beschikking van 27 december 2019 (de teruggaafbeschikking) heeft verweerder de teruggaaf vastgesteld op nihil.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 augustus 2020 de teruggaafbeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2021.
Namens eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] en mr. [C] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is opgericht op 18 september 2018. Alle aandelen in eiseres worden gehouden door [B.V.] B.V. ( [B.V.] ). Enig bestuurder van eiseres is [A] .
2. In het uittreksel bij de Kamer van Koophandel zijn de activiteiten van eiseres als volgt omschreven:
“SBI-code: 64302 – Beleggingsinstellingen in vaste activa
Het verkrijgen en vervreemden van, het beheren van en het investeren in auto’s, waaronder in het bijzonder doch niet uitsluitend begrepen klassieke auto’s.”
3. Eiseres heeft in het vierde kwartaal van 2018 twee auto’s gekocht: een Porsche 964 C4 Lightweight (auto 1) en een Porsche 911 GT3 Cup (auto 2).
4. Gedurende het vierde kwartaal van 2018 zijn aan eiseres de volgende facturen verstuurd:
dagtekening
Afzender
Omschrijving
Bedrag excl. Btw
Btw
2 okt 2018
[notariskantoor]
oprichting eiseres
€ 758,22
€ 159,23
4 okt 2018
[investeringsorganisatie]
aankoop auto 1
€ 1.000.000,00
€ 210.000,00
6 nov 2018
[autobedrijf]
transport auto 1
€ 2.858,00
€ 600,18
26 nov 2018
[bedrijf]
aankoop auto 2
€ 185.000,00
€ 38.850
Totaal
€ 1.188.616,22
€ 249.609,41
5. Eiseres heeft de facturen voldaan. In haar aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2018 heeft zij € 249.609 aan voorbelasting in aftrek gebracht.
6. Op verzoek van verweerder heeft eiseres bij brief van 24 januari 2019 nadere informatie, waaronder kopieën van facturen, verstrekt over de voor het vierde kwartaal van 2018 ingediende aangifte omzetbelasting.
7. Met dagtekening 13 maart 2019 heeft verweerder aan eiseres een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“U geeft aan dat de bedrijfsactiviteiten bestaan uit het aankopen en verkopen, het beheren van en het investeren in auto’s, waaronder in het bijzonder, doch niet uitsluitend begrepen klassieke auto’s.
(…)
Uit de informatie die ik tot mijn beschikking heb blijkt dat er twee auto’s zijn aangeschaft, te weten [auto 1] en [auto 2]. (…). Het in eigendom verwerven en houden van deze auto’s zonder enige ondernemersactiviteit kwalificeert niet als een economische activiteit. De enkele verklaring dat u voornemens bent om het goed voor economische activiteiten te zullen aanwenden is niet voldoende. Ik ben daarom van mening dat [eiseres] niet kwalificeert als ondernemer volgens de Wet OB. In dat geval bestaat geen recht op aftrek van voorbelasting op grond van artikel 15 van de Wet OB.”
8. Tot de stukken van het geding behoort een door eiseres opgestelde prognose waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Uitgangspunten:
1) gemiddeld 6 auto’s per jaar
2) Gemiddelde sta tijd 6 maanden
3) Inkoopwaarde tussen € 200.000 en € 1.000.000 per auto, gemiddeld € 500.000
4) Bruto marge 10%, met naar verwachting 1 op de 5 auto’s verlies
5) Inkoop en verkoop met name Europa (btw verrekenbaar, alle bedragen ex btw)

Verwachtingen auto

aankoop voorraad verkoop
2018 (…)
4e kw 500.000 500.000 0
2019 1e kw 1.000.000 1.500.000
2e kw 200.000 1.200.000 550.000
3e kw 1.300.000 1.500.000 1.100.000
4e kw 500.000 1.800.000 170.000
(…).”
9. In mei 2019 is auto 2 voor € 160.000 verkocht aan een koper in de Verenigde Staten.
10. Bij beschikking van 27 december 2019 is teruggaaf van de over het vierde kwartaal van 2018 aangegeven voorbelasting geweigerd.
Geschil11. In geschil is of de teruggaaf van de over het vierde kwartaal van 2018 aangegeven voorbelasting terecht is geweigerd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres dient te worden aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Tevens is in geschil of verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
12. Volgens eiseres is de teruggaaf ten onrechte geweigerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het ondernemerschap in de zin van artikel 7 van de Wet OB aanvangt zodra het voornemen bestaat om een onderneming te starten en er eerste investeringen zijn gedaan. Eiseres stelt voldoende objectieve gegevens te hebben verstrekt om het ondernemerschap te onderbouwen. Daarnaast stelt eiseres dat verweerder heeft gehandeld is strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
13. Verweerder stelt dat de teruggaaf terecht is geweigerd. Volgens verweerder strekken de activiteiten van eiseres niet verder dan normaal vermogensbeheer en is eiseres geen ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel is geen sprake, aldus verweerder.
Beoordeling van het geschil
14. Op grond van artikel 2 van de Wet OB in samenhang met artikel 15 van die wet mag een ondernemer de belasting die door andere ondernemers aan hem in rekening wordt gebracht, in aftrek brengen op de door hem verschuldigde belasting. Uit het vierde lid van artikel 15 van de Wet OB volgt dat de aftrek plaatsvindt overeenkomstig de bestemming van de goederen en de diensten op het tijdstip waarop de belasting aan de ondernemer in rekening wordt gebracht.
15. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet OB is ondernemer voor de omzetbelasting diegene die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Een bedrijf is een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt deelgenomen aan het economische verkeer om maatschappelijke behoeften te bevredigen. Het deelnemen aan het economische verkeer houdt in dat economische activiteiten worden verricht. Op grond van artikel 9, eerste lid, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de BTW-richtlijn) worden als economische activiteiten onder meer beschouwd alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter en beoefenaars van vrije beroepen. Het enkele feit dat niet van meet af aan omzet wordt gegenereerd, betekent niet dat geen sprake is van ondernemerschap. Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 februari 1985, nr. 268/83, ECLI:EU:C:1985:74 (Rompelman-arrest) moeten immers ook voorbereidende activiteiten tot de economische activiteiten van de onderneming worden gerekend. In beginsel is daarvan sprake wanneer een zaak wordt aangekocht met het oogmerk die later voor belaste economische activiteiten aan te wenden.
16. Uit het Rompelman-arrest volgt dat degene die om aftrek van voorbelasting verzoekt, de bewijslast heeft dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan en dat verweerder mag verlangen dat de wilsverklaring om economische activiteiten te verrichten wordt ondersteund met objectieve gegevens. Op eiseres rust dan ook de bewijslast dat zij de auto’s heeft aangekocht met het oogmerk die voor belaste prestaties te gebruiken.
17. Eiseres heeft ter zitting in algemene bewoordingen uiteengezet dat zij zich richt op de aan- en verkoop van exclusieve auto’s zoals auto’s 1 en 2. De markt voor dergelijke auto’s wijkt af van de markt voor minder exclusieve auto’s. Om te kunnen opereren binnen het exclusieve segment hoeft daarom niet per definitie gebruik gemaakt te worden van de voor de “normale” autohandel gebruikelijke kanalen. Een showroom of website is bijvoorbeeld niet noodzakelijk omdat de handel veelal plaatsvindt in een min of meer besloten setting. Eiseres heeft dit betoog echter niet met objectieve gegevens geconcretiseerd. Zo heeft zij geen stukken overgelegd waaruit blijkt op welke wijze zij heeft geprobeerd een positie op de markt voor exclusieve auto’s te verwerven en van welke kanalen of contacten zij daarbij gebruik heeft gemaakt. Eiseres is er dan ook niet in geslaagd om het van haar gevergde bewijs te leveren. De door eiseres overgelegde prognose is niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat niet inzichtelijk is gemaakt waar deze prognose op is gebaseerd.
18. De rechtbank stelt vast dat verweerder, kort na ontvangst van het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2018 daarover vragen heeft gesteld en dat verweerder reeds in zijn brief van 13 maart 2019 heeft verwoord waarom eiseres naar zijn mening niet als ondernemer kan worden aangemerkt. Het was dan ook tenminste in maart 2019 voor eiseres inzichtelijk welk standpunt verweerder innam en waar dat standpunt op was gebaseerd. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is teruggaaf van de over het vierde kwartaal van 2018 aangegeven voorbelasting terecht geweigerd en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. D.M. Drok en mr. H.W.M. van Kesteren, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.