ECLI:NL:RBDHA:2021:1166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens niet-verzekerd zijn in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank waarin een korting van 20% op haar AOW-pensioen was toegepast. Deze korting was gebaseerd op het feit dat eiseres gedurende een periode van tien jaar niet verzekerd was geweest voor de AOW, omdat zij in die tijd in het buitenland verbleef. Eiseres had eerder een pensioen aangevraagd bij de Deutsche Rentenversicherung en stelde dat zij na haar terugkeer naar Nederland in 1984 niet meer in Duitsland had gewerkt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiseres in de relevante periode niet verzekerd was voor de AOW, ondanks haar claims. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de Deutsche Rentenversicherung consistent was en dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekerden om bewijs te leveren van hun verblijf en verzekering in Nederland, vooral in het licht van internationale wetgeving en verdragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 3 juli 2019 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend en daarop een korting van 20% toegepast.
Bij besluit van 5 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en dit later aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en gaat hierbij over tot het doen van uitspraak.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verweerder op 18 november 2018 verzocht om voor haar een pensioen aan te vragen bij de Deutsche Rentenversicherung (DRV). Dit is haar toegekend. Op 6 maart 2019 heeft zij vervolgens bij verweerder een aanvraag gedaan om toekenning van een AOW-pensioen.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres met ingang van 3 juli 2019 een AOW-pensioen toegekend. Op dit pensioen is een korting van 20% toegepast, op de grond dat eiseres over 10 jaar wegens verblijf in het buitenland niet verzekerd is geweest voor de AOW. Daardoor heeft zij over deze periode geen recht op AOW opgebouwd.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hierin overwogen dat eiseres in de perioden 1 april 1980 tot en met 25 augustus 1985 en van 12 december 1985 tot en met 20 april 1990 niet stond ingeschreven in een gemeente in Nederland. Uit informatie van de DRV is verweerder gebleken dat eiseres van 1 april 1980 tot 1 november 1990 verplicht verzekerd was in Duitsland op basis van arbeid en dus niet verzekerd is geweest voor de AOW. Eiseres heeft het tegendeel niet bewezen. Daarom was eiseres in deze periode niet verzekerd ook al woonde zij mogelijk in Nederland.
3.1
Eiseres stelt dat zij met haar man en dochter in 1984/1985 is teruggekeerd naar Nederland. Zij is daarna dus niet meer werkzaam geweest in Duitsland, ook al heeft haar echtgenoot over de periode 1984 tot november 1990 premie voor haar betaald in Duitsland. In werkelijkheid woonde zij sinds 1984 in Nederland met haar dochter, die hier naar school ging. Zij stond ook sinds 1982 ingeschreven bij een huisarts in Nederland.
Haar man heeft bij zijn aanvraag om AOW hetzelfde probleem gehad, maar de op zijn AOW-pensioen toegepaste korting is na bezwaar door verweerder gecorrigeerd naar 10%. Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres verweerders besluit van 15 maart 2017 aan haar echtgenoot overgelegd en een brief van de stad Bayreuth waarin staat dat zij op 22 oktober 1984 is uitgeschreven.
3.2
De rechtbank stelt vast dat in het dossier diverse berichten van de DRV aanwezig zijn en dat de informatie daarin consistent is. Uit informatie van de DRV van 29 augustus 2019 blijkt dat eiseres in de periode van 1 juli 1984 tot en met 31 oktober 1990 in Duitsland als werknemer verzekerd is geweest. Daarbij wordt expliciet opgemerkt dat het niet ging om een vrijwillige verzekering. Voorts heeft eiseres volgens deze informatie op grond van haar verzekering als werknemer over de jaren 1980 tot en met 1983 eveneens rechten opgebouwd. Aan haar is daarom per 1 november 2018 een Duits pensioen toegekend van rond de 90 euro per maand. Gelet daarop, is de rechtbank van oordeel dat eiseres over de jaren 1980 tot en met 1990 niet verzekerd is geweest voor de AOW.
3.3
De stelling van eiseres dat de informatie van de DRV niet juist is, omdat zij in werkelijkheid niet werkzaam is geweest in Duitsland, maar in Nederland woonde, kan hier niet aan afdoen. Door eiseres is een uitschrijfbewijs van de gemeente Bayreuth overgelegd, waarin staat dat zij op 22 oktober 1984 is uitgeschreven uit die stad. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat zij nadien in Nederland heeft gewoond. Eiseres heeft geen inschrijving uit het Basisregister personen overgelegd, waaruit dat blijkt dat zij in die periode woonde in Nederland. Niet alleen heeft zij dan ook onvoldoende bewijs aangeleverd voor haar stelling, maar bovendien heeft zij op basis van werkzaamheden over meerdere jaren in Duitsland een pensioen verkregen over de in Nederland niet-verzekerde jaren.
3.4
De vergelijking met de situatie van haar echtgenoot kan eiseres evenmin baten. Uit de informatie in het kinderbijslagarchief, zoals verwerkt in het besluit van verweerder van 15 maart 2017, is gebleken dat de echtgenoot van eiseres, anders dan zijzelf, in de periode van 22 juli 1985 tot 1 april 1990 geen AOW-tijdvakken in Duitsland heeft opgebouwd. In zoverre wijken de gegevens over eiseres en haar echtgenoot dus van elkaar af.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 19 februari 2021.
griffier de rechter is verhinderd
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden naar partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en ingezetene is.
Op grond van artikel 6a, aanhef en onder b, van de AOW wordt de persoon op wie, op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is, niet als verzekerde aangemerkt.
Op grond van artikel 13, aanhef en onder a, van de AOW wordt op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest.
Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 (de Verordening) bevat regels (zogenaamde aanwijsregels) om te bepalen welke wetgeving van toepassing is. Deze regels zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat personen wel altijd onder de wetgeving van een land vallen, maar nooit onder de wetgeving van meerdere landen.
In artikel 13, tweede lid, onder a, van de Verordening is, voor zover van belang bepaald, dat op de werknemer die werkzaam is op het grondgebied van een lidstaat uitsluitend de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont.