Overwegingen
1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van betaling van griffierecht, omdat hij niet over vermogen en inkomsten beschikt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd. Er is derhalve geen griffierecht verschuldigd voor dit verzoek om een voorlopige voorziening.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker is op [geboortedag] 1974 geboren in [geboorteplaats] . Hij kreeg daarbij van rechtswege via zijn vader de Marokkaanse nationaliteit. Via zijn moeder kreeg hij vermoedelijk daarnaast de Algerijnse nationaliteit. Op 3 januari 1990 heeft verzoeker gedeeld in de verkrijging van het Nederlanderschap van zijn ouders. Verzoeker heeft vier minderjarige kinderen (in de leeftijd van 8 tot en met 16 jaar) met wie hij regelmatig contact heeft. De kinderen wonen bij hun moeder. Verzoeker leeft gescheiden van de moeder en heeft sinds ongeveer vier jaar een andere partner.
4. Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag (het Hof) van 25 mei 2018in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 december 2015is verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, wegens het opruien tot het plegen van terroristische misdrijven middels het plaatsen van berichten, verspreiding van deze opruiende berichten, belediging van twee politieambtenaren en het deelnemen aan een organisatie die het plegen van (terroristische) misdrijven tot oogmerk had (artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht), gepleegd in de periode 1 januari 2012 tot en met 6 januari 2015.
5. Bij arrest van de Hoge Raad (HR) van 24 maart 2020is het beroep in cassatie tegen voornoemd arrest van het Hof verworpen, maar met vermindering van de duur van de gevangenisstraf naar tien maanden en twee weken, waarvan drie maanden voorwaardelijk.
6. Verweerder heeft bij het primaire besluit het Nederlanderschap van verzoeker ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat verzoeker onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf gepleegd met een terroristisch oogmerk. Gelet op de aard en ernst van de gepleegde feiten en het beoogde te beschermen belang acht verweerder het verlies van het Unieburgerschap niet onevenredig. Verder acht verweerder niet gebleken van zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden.
7. Bij afzonderlijk besluit van 23 augustus 2021 zijn verder een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van 20 jaren opgelegd. Hiertegen loopt een afzonderlijke beroepsprocedure.
Het verzoek om voorlopige voorziening
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de bezwaarprocedure meerdere complexe rechtsvragen aan de orde zijn die zich niet lenen voor beantwoording in een voorlopige voorzieningenprocedure.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom aan de hand van een belangenafweging worden beoordeeld, waarbij het gaat om het belang van verweerder bij onmiddellijke werking van het primaire besluit afgewogen tegen het belang van verzoeker bij schorsing (van de rechtsgevolgen) hangende het door hem daartegen ingediende bezwaarschrift.
10. Verzoeker stelt zich in dit licht op het standpunt dat hij door de onmiddellijke werking van het primaire besluit onevenredig zwaar wordt getroffen. Hij heeft geen verblijfsstatus meer. Zijn uitkering is inmiddels stopgezet en hij dreigt niet meer in aanmerking te komen voor voorzieningen, zoals begeleiding en medische behandeling.
Hij is hier geboren en getogen en heeft familieleven met zijn kinderen. Verzoeker betoogt verder dat hij geen reëel gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De feiten van zijn veroordeling betreffen berichten op sociale media en geen gewelddadige acties en zijn inmiddels al van zeven jaar geleden. Sinds zijn vrijlating heeft hij zich goed gedragen, medewerking verleend aan instanties en heeft hij begeleiding.
11. Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat gelet op de aard van de strafbare feiten waarvoor verzoeker is veroordeeld geen grond bestaat voor het in stand houden van een juridische band tussen Nederland en verzoeker. Volgens verweerder gaat er van verzoeker een gevaar voor de nationale veiligheid uit. Niet is aangetoond dat er instanties betrokken zijn geweest bij verzoeker. Verder is niet gebleken dat verzoeker afstand heeft genomen van de opvattingen die hebben geleid tot de strafbare feiten.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende
12. Het belang van verzoeker bij het opschorten van de rechtsgevolgen van het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap is evident, omdat dit directe gevolgen heeft voor de daaruit voortvloeiende rechten die direct komen te vervallen. Dat uit de aard van de strafbare feiten waarvoor verzoeker is veroordeeld al voldoende belang zou blijken om aan het besluit directe werking te verbinden volgt de voorzieningenrechter niet. Verweerder heeft niet concreet onderbouwd dat de nationale veiligheid dermate in het geding is dat dit aan een toewijzing van de voorlopige voorziening in de weg staat. Er is ook geen zicht op dat verzoeker op korte termijn naar Marokko kan worden uitgezet.
13. Verzoeker heeft in zijn zienswijze van 6 januari 2021 tegen het voornemen van
30 november 2020 om tot intrekking over te gaan, namen van personen (met telefoonnummers) genoemd die hem de afgelopen jaren hebben begeleid. Het gaat onder andere om een casemanager van de PI Vught, twee casemanagers van de Sociale Dienst, een arts van Healthcare Suliman, een maatschappelijk werker en een psycholoog van CaleidoZorg.
14. Bij de hoorzitting op de zienswijze van 29 januari 2021 heeft verzoeker meegedeeld dat hij op de laatste afspraak na, altijd is geweest bij afspraken met de reclassering. Verder heeft de maatschappelijk werker van CoachEmUp bij de hoorzitting uitgebreid verklaard over verzoeker. Aanvankelijk is hij gekomen voor praktische zaken, maar gaandeweg vroeg hij om verdere begeleiding. De maatschappelijk werker heeft daarbij verklaard dat verzoeker zich in oktober 2020 heeft gemeld, dat hij intensief wordt begeleid door maatschappelijk werk, dat hij openstaat voor hulp en bereid is om aan zichzelf te werken, dat hij probeert gematigd te zijn en dat hij ook is doorverwezen naar een psycholoog.
15. Op zitting heeft de heer [A] , aanwezig namens CoachEmUp, nader toegelicht dat verzoeker gemotiveerd is om zijn plek in de samenleving te vinden. Waar hij voorheen niet openstond voor conversatie doet hij dat nu wel om de samenwerking te bevorderen. Daarbij is ook aangegeven dat verzoeker weliswaar star is in zijn opvattingen, maar dat van verzoeker geen dreigende houding uitgaat. Voor hem is een leven met zijn partner en met zijn kinderen belangrijk.
16. In het primaire besluit gaat verweerder niet in op de door verzoeker genoemde begeleiding, hetgeen wel in de rede zou hebben gelegen. Ook op zitting geeft verweerder verder geen reactie op de genoemde begeleiding.
17. In het licht van vorengaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoeker bij schorsing van de rechtsgevolgen van het primaire besluit zwaarder wegen dan de belangen van verweerder bij onmiddellijke werking. In de bezwaarfase kunnen verder alle rechtsvragen, feiten en omstandigheden aan de orde komen in het kader van een volledige heroverweging, waarbij een hoorzitting in de rede ligt.
18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit worden geschorst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).