ECLI:NL:RBDHA:2021:11627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van recreatiewoningen in Noordwijk

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, waarbij aan een vergunninghouder een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van vijf recreatiewoningen. Eisers, eigenaren van een nabijgelegen recreatiewoning, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij vrezen voor een aantasting van hun woongenot door de bouw van de nieuwe woningen. De rechtbank heeft op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder op 3 november 2016 een aanvraag heeft ingediend voor de omgevingsvergunning, die is behandeld volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Het ontwerpbesluit is ter inzage gelegd en eisers hebben geen zienswijze ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep van eisers ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een zienswijze, op basis van recente jurisprudentie.

Eisers hebben verschillende gronden aangevoerd tegen de vergunning, waaronder de publicatie van het ontwerpbesluit en de afwijkingen van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de publicatie van het ontwerpbesluit op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat de vergunninghouder zich aan de relevante wetgeving heeft gehouden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat van eisers niet zodanig zijn dat het besluit onaanvaardbaar is. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats 1] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder

(gemachtigden: S. Geerlings en mr. L. van der Windt).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij](vergunninghouder), te [woonplaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 5 recreatiewoningen op het perceel, gelegen achter [weg] [huisnummer] ( [nummerreeks] ) te [plaats] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers, verweerder en vergunninghouder hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door [A] .

Overwegingen

1. Vergunninghouder heeft op 3 november 2016 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van 5 recreatiewoningen op het perceel gelegen
achter [weg] [huisnummer] te [plaats] . De aanvraag ziet op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft de aanvraag eveneens aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
1.1.
Verweerder heeft bij de behandeling van de aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.3 van de Wabo gevolgd. Het ontwerpbesluit is met ingang van 15 mei 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend met toepassing van artikel 2.10 en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo.
1.2.
Eisers zijn eigenaar van een recreatiewoning op het naastgelegen recreatiepark ‘Zonneweelde’ te Noordwijk. Zij hebben vanuit hun recreatiewoning rechtstreeks zicht op het perceel waar de 5 recreatiewoningen zullen worden gebouwd. Eisers vrezen een vergaande aantasting van hun woongenot.
Ontvankelijkheid
2. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. Een zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 betreft een zienswijze over het ter inzage gelegde ontwerpbesluit. De rechtbank stelt vast dat eisers geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit van 15 mei 2018. Gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 april 2021 [1] is het beroep van eisers echter toch ontvankelijk. De Afdeling heeft in die uitspraak immers overwogen dat aan belanghebbenden in omgevingsrechtelijke zaken niet langer wordt tegengeworpen dat zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit.
Publicatie ontwerpbesluit
3. Eiser betogen dat verweerder ten onrechte de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit niet in een huis-aan-huisblad dat wordt bezorgd in Noordwijkerhout heeft gepubliceerd. Eisers voeren verder aan dat in andere gemeentes een brief naar omwonenden wordt verzonden als er een omgevingsvergunning is aangevraagd.
3.1.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb geeft een bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-bladen of op andere geschikte wijze kennis van het ontwerpbesluit. Bij de toepassing van dit artikel komt verweerder een zekere vrijheid toe, mits aldus een geschikte wijze van kennisgeving van het ontwerpbesluit plaatsvindt. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Kamerstukken II, 1999-2000, 27 023, nr. 3, blz. 14) moet daarbij worden voldaan aan de voorwaarde dat de kennisgeving daadwerkelijk al diegenen kan bereiken die naar verwachting bedenkingen kunnen hebben tegen het ontwerpbesluit. [2] Niet in geschil is dat verweerder de kennisgeving van het ontwerpbesluit heeft gepubliceerd in de Staatscourant, het gemeenteblad van Noordwijk en op de website van de gemeente Noordwijk. De rechtbank is van oordeel dat met deze wijze van publiceren al diegenen kunnen worden bereikt die bedenkingen kunnen hebben en dat daarmee is voldaan aan het hiervoor genoemde artikel. Anders dan eisers betogen, was verweerder daarom niet gehouden om de kennisgeving ook in een huis-aan-huisblad in Noordwijkerhout te publiceren of een brief naar omwonenden te versturen.
Publicatie ontwerp-VVGB
4. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte de door de gemeenteraad op 12 april 2018 vastgestelde ontwerpverklaring van geen bedenkingen niet heeft gepubliceerd. Volgens eisers wordt in de kennisgeving op geen enkele manier melding gemaakt van de ontwerpverklaring van geen bedenkingen.
4.1.
De rechtbank overweegt dat de ontwerpverklaring van geen bedenkingen op 12 april 2018 door de gemeenteraad is vrij gegeven voor terinzagelegging en tegelijk met het ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen. In de kennisgeving van het ontwerpbesluit staat echter niet dat de raad een ontwerpverklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. Een kennisgeving van de ontwerpverklaring is ook niet op een andere manier gepubliceerd. Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling doorloopt het ontwerp van de beslissing omtrent de verklaring van geen bedenkingen dezelfde procedure als het ontwerpbesluit. [3] De rechtbank overweegt dat dit betekent dat ook de kennisgeving van de ontwerpverklaring van geen bedenkingen had moeten worden gepubliceerd. In zoverre is verweerder in gebreke gebleven. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd kan worden. Eisers hebben in het kader van hun beroep al hun gronden naar voren kunnen brengen en zijn in zoverre dus niet benadeeld. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat andere belanghebbenden zijn benadeeld. In de kennisgeving van het ontwerpbesluit staat dat het college voornemens is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo in afwijking van het bestemmingsplan medewerking te verlenen aan de bouw van 5 recreatiewoningen. Op basis hiervan was duidelijk wat het bouwplan inhield. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat andere belanghebbenden zouden hebben afgezien van het indienen van een zienswijze vanwege het achterwege blijven van de publicatie van de ontwerpverklaring van geen bedenkingen. De ontwerpverklaring maakt immers het bouwplan niet anders.
Afwijkingen van het bestemmingsplan
5. Eisers betogen dat verweerder verschillende punten waarop het bouwplan afwijkt van het bestemmingsplan niet heeft onderkend en gemotiveerd. Eisers voeren in dit verband aan dat niet alleen wordt afgeweken van het bestemmingsplan ten aanzien van het bouwen binnen een bouwvlak, de maximaal toegestane hoogte van de recreatiewoningen en de afmetingen van de dakkapellen, maar dat ook in strijd met het bestemmingsplan rieten daken worden toegestaan, het bebouwingspercentage wordt overschreden, de afstand van één van de beoogde recreatiewoningen minder dan 5 meter van de erfgrens is geprojecteerd en een parkeervoorziening wordt aangelegd. De afwijkingen van het bestemmingsplan zijn volgens eisers in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Eisers vrezen geur- en geluidsoverlast en beperking van hun vrije uitzicht en privacy.
5.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Duinrand” (bestemmingsplan). Op het perceel rusten de enkelbestemming ‘Recreatie-Verblijfrecreatie’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’. Op grond van artikel 8 van de planregels zijn de betreffende gronden bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen. Op grond van artikel 8, lid 8.2.1, onder a, van de planregels moeten recreatiewoningen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan hiermee in strijd is omdat ter plaatse van het project een bouwvlak ontbreekt. Ook is het bouwplan in strijd met artikel 8, lid 8.2.1, onder d, van de planregels, omdat de maximale toegestane bouwhoogte van 6 meter met 60 centimeter wordt overschreden. Ten slotte voldoen de voorziene dakkapellen niet volledig aan de afmetingen die hiervoor in artikel 15, lid 15.3, van de planregels worden gegeven. Verweerder heeft dit onderkend en heeft een omgevingsvergunning verleend waarin toestemming wordt gegeven om op deze punten van het bestemmingsplan af te wijken.
5.2.
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de verweerder niet heeft onderkend dat het bouwplan ook nog op andere punten van het bestemmingsplan afwijkt. Voor zover eisers betogen dat de voorziene rieten dakbedekking in strijd is met het bestemmingsplan, overweegt de rechtbank dat in de planregels geen verbod op rieten dakbedekking staat. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het maximale bebouwingspercentage wordt overschreden. Op grond van artikel 8, lid 8.2.1, onder f, van de planregels mag de totale oppervlakte van een recreatiewoning, inclusief bijgebouwen, bergingen en ondergrondse bouwwerken, ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bouwkavel waarop de recreatiewoning is gesitueerd bedragen. Uit de bouw- en situatietekeningen in het dossier volgt dat het gehele perceel een oppervlakte heeft van 2.979 m², dat de bouwpercelen een oppervlakte hebben van tenminste 400 m² en dat de 5 recreatiewoningen een oppervlakte hebben van 80 m². De recreatiewoningen nemen aldus maximaal 20% van de oppervlakte van de percelen in beslag. Voor zover eisers betogen dat de afstandsmaten op de bouw- en situatietekeningen niet kloppen, acht de rechtbank dit niet aannemelijk gemaakt. Voor zover eisers betogen dat rekening moet worden gehouden met een reeds bestaand huisje, ziet de rechtbank daarin geen aanknopingspunt voor het oordeel dat daarmee alsnog sprake is van overschrijding van de 20%-norm. Op de situatietekening is te zien dat dit betreffende huisje op een eigen kavel ligt. De rechtbank overweegt voorts dat op de situatietekening is te zien dat de voorziene recreatiewoningen allemaal op minimaal 5 meter afstand van de erfgrens liggen, zodat ook wordt voldaan aan de minimale afstand van de recreatiewoningen tot de grens van de bij de recreatiewoning behorende gronden uit artikel 8, lid 8.2.1, onder g, van de planregels. Ten slotte zijn op grond van artikel 8, lid 8.1, onder f, van de planregels bij de bestemming horende voorzieningen, zoals onder meer parkeervoorzieningen, toegestaan. Anders dan eisers betogen, ziet de rechtbank daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de toegangsweg tot de recreatiewoningen en de parkeerplaatsen in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet niet in een aanlegvergunningstelstel, zodat voor de aanleg hiervan geen omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo nodig is.
5.3.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in 5.1 genoemde afwijkingen van het bestemmingsplan in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank stelt in dat kader vast dat de bouw van de recreatiewoningen enige negatieve gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat van eisers. Zij hebben nu vanuit hun recreatiewoning uitzicht op de duinen en zullen na realisatie van het bouwproject aankijken tegen de recreatiewoningen. De privacy van eisers zal ook verminderen, aangezien vanuit de recreatiewoningen zicht bestaat op de recreatiewoning en tuin van eisers. Verder is niet uitgesloten dat de gebruikers van de recreatiewoningen soms kunnen zorgen voor geluidhinder. De rechtbank begrijpt dat eisers dit als onwenselijk ervaren. De rechtbank is echter van oordeel dat de negatieve gevolgen voor eisers niet zo groot zijn dat niet meer kan worden gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.3.1.
De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat volgens vaste rechtspraak er geen recht op (het behoud van) vrij uitzicht bestaat. [4] Verweerder heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat het perceel waarop de recreatiewoningen zullen worden gebouwd aan drie kanten wordt ingeklemd door bestaande recreatiewoningen. Verweerder heeft het in redelijkheid passend kunnen achten dat op het perceel eveneens recreatiewoningen worden gebouwd omdat hiermee de bebouwing op het perceel in lijn komt te liggen met de omliggende percelen. De rechtbank overweegt dat eisers door het verlies van het vrije uitzicht in een vergelijkbare situatie komen als die van de meeste andere eigenaren van een recreatiewoning op het recreatiepark ‘Zonneweelde’ waarbij het uitzicht op de duinen wordt belemmerd door andere recreatiewoningen.
5.3.2.
De rechtbank acht verder echter niet aannemelijk dat de geluidshinder en de vermindering van de privacy van eisers zodanig zal zijn dat niet langer kan worden gesproken van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank overweegt dat het perceel op grond van het bestemmingsplan al mag worden gebruikt voor verblijfsrecreatie, zodat eisers al een zekere mate van geluidshinder en verminderde privacy konden verwachten. De rechtbank ziet niet in dat de bouw van de 5 recreatiewoningen tot een zodanige toename van geluids- en privacyhinder zal leiden dat dit onaanvaardbaar moet worden geacht. De rechtbank acht hierbij relevant dat de dichtstbijzijnde woning op een aanvaardbare afstand van ongeveer 13 meter van de recreatiewoning van eisers komt te liggen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat enige mate van geluids- en privacyhinder vanwege de andere gebruikers inherent is aan het verblijven op een recreatiepark. De rechtbank ziet ten slotte niet in dat de recreatiewoningen tot geurhinder zullen leiden.
Nakomen anterieure overeenkomst
6. Voor zover eisers vrezen dat de recreatiewoningen, in afwijking van de anterieure overeenkomst, niet bedrijfsmatig zullen worden geëxploiteerd, overweegt de rechtbank dat het bestemmingsplan hiervoor geen bepalingen bevat. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegezegd dat zij de eigenaren van de recreatiewoningen aan de anterieure overeenkomst zal houden.
Informeren gemeenteraad
7. Eisers stellen dat de gemeenteraad onjuist is geïnformeerd en de verklaring van geen bedenkingen daarom gebrekkig tot stand is gekomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van 16 juli 2019 acht bijlagen bevat, te weten het ontwerp van het raadsbesluit, de ontwerpverklaring van geen bedenkingen, de concept omgevingsvergunning, de aanvraag, tekeningen, een aangepaste ruimtelijke onderbouwing, de zienswijze en de nota van behandeling van de zienswijze. De rechtbank gaat ervan uit dat de gemeenteraad hiermee voldoende is voorgelicht en volledig inzicht in de plannen had. Het is aan de gemeenteraadsleden om de betreffende stukken goed door te nemen alvorens een verklaring van geen bedenkingen af te geven. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de gemeenteraad bewust informatie is onthouden, onjuist is voorgelicht of anderszins op het verkeerd been is gezet.
8. Ten aanzien van de stelling van eisers dat verweerder (ook) de anterieure overeenkomst aan de gemeenteraad had moeten verstrekken en deze had moeten worden meegenomen bij het opstellen van de verklaring van geen bedenkingen, overweegt de rechtbank als volgt. De bevoegdheid tot het sluiten van een anterieure overeenkomst is door de gemeenteraad aan verweerder gedelegeerd op grond van artikel 6.12, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, zodat zij die bevoegdheid op eigen titel mag uitoefenen. Omdat de verklaring van geen bedenkingen op ruimtelijke aspecten ziet, was er geen aanleiding voor verweerder om de anterieure overeenkomst, die op financiële aspecten ziet, aan de gemeenteraad te verstrekken.
Overig
9. De rechtbank ziet in hetgeen eisers voor het overige hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit onrechtmatig tot stand is gekomen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ABRvS 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
2.ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:625.
3.ABRvS 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1511.
4.AbRvS 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2087.