ECLI:NL:RBDHA:2021:11609
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij geen vertrouwen had in de behandeling van zijn asielaanvraag in Duitsland en dat hij geen toegang had tot gefinancierde rechtsbijstand.
De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht beroepen, wat inhoudt dat ervan kan worden uitgegaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Duitsland deze verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank merkte op dat eiser in Duitsland een asielaanvraag had kunnen indienen en dat deze in behandeling was genomen. Eiser had ook opvang en een verblijfspas gekregen, maar had ervoor gekozen om Duitsland te verlaten voordat er een beslissing op zijn aanvraag was genomen.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er structurele gebreken waren in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Bovendien werd opgemerkt dat het recht op gefinancierde rechtsbijstand niet onvoorwaardelijk is en dat Duitsland de mogelijkheid heeft om geen kosteloze rechtsbijstand te bieden als het beroep geen reële kans van slagen heeft. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.