ECLI:NL:RBDHA:2021:11609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.22085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij geen vertrouwen had in de behandeling van zijn asielaanvraag in Duitsland en dat hij geen toegang had tot gefinancierde rechtsbijstand.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht beroepen, wat inhoudt dat ervan kan worden uitgegaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Duitsland deze verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank merkte op dat eiser in Duitsland een asielaanvraag had kunnen indienen en dat deze in behandeling was genomen. Eiser had ook opvang en een verblijfspas gekregen, maar had ervoor gekozen om Duitsland te verlaten voordat er een beslissing op zijn aanvraag was genomen.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er structurele gebreken waren in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Bovendien werd opgemerkt dat het recht op gefinancierde rechtsbijstand niet onvoorwaardelijk is en dat Duitsland de mogelijkheid heeft om geen kosteloze rechtsbijstand te bieden als het beroep geen reële kans van slagen heeft. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.22085
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.22086, plaatsgevonden op 12 januari 2021 via een Skype-beeldverbinding. Partijen hebben laten weten dat zij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat hij niet terug wil naar Duitsland omdat hij geen vertrouwen heeft in de juiste behandeling van zijn asielaanvraag door Duitsland. Hij heeft namelijk geen antwoord gekregen op zijn eerdere asielaanvraag. Eiser heeft geen reële mogelijkheden om te klagen in Duitsland of bij het EHRM wanneer Duitsland in strijd handelt met de richtlijnen en de waarborgen die daaruit voortvloeien. Dit blijkt ook uit het AIDA-rapport over 2019 waaruit naar voren komt dat geen recht op gefinancierde bijstand bestaat bij de
behandeling van de aanvraag en in beroep alleen na een rechterlijke beoordeling van de kans op succes van het beroep, de 'merits test'. Ondanks dat op grond van artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn de mogelijkheid bestaat voor een lidstaat om te bepalen dat geen recht op gefinancierde rechtsbijstand bestaat wanneer een beroep geen reële kans van slagen heeft, is in Duitsland geen sprake van een "fair trial" en "effective remedy" zoals bedoeld in artikel 47, derde lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), artikel 46 van de Procedurerichtlijn en artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De 'merits test' wordt in Duitsland namelijk door dezelfde rechter gedaan als die later inhoudelijk het beroep behandelt. Eiser verwijst in dit verband ook nog naar een rapport van ECRE van november 2017, waarin de Europese staten juist worden opgeroepen ervoor zorg te dragen dat asielzoekers zonder financiële middelen in alle stadia van de asielprocedure rechtsbijstand wordt verleend.
3. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Eiser is daarin niet geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat in het Duitse asiel- en opvangsysteem sprake is van structurele gebreken. Eiser heeft in Duitsland een asielaanvraag kunnen doen en deze is ook in behandeling genomen. Verder heeft hij opvang en een verblijfspas gekregen. Vervolgens heeft eiser er zelf voor gekomen om te vertrekken voordat hij een beslissing op zijn aanvraag had gekregen. Eiser heeft dus niet zelf te maken gehad met de procedure omtrent gefinancierde rechtsbijstand en een eventuele beroepsprocedure. Het is verder aan eiser om te klagen bij de Duitse autoriteiten indien hij van mening is dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Dat in een procedure wordt beslist of aanspraak bestaat op gefinancierde rechtsbijstand maakt niet dat de daadwerkelijke toegang tot de rechter niet gewaarborgd is en dat geen sprake is van 'fair trial' en 'effective remedy'. Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een vreemdeling recht heeft op kosteloze bijstand indien door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. Voor zover eiser stelt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand zal worden onthouden, moet dit worden ingebracht en beoordeeld in Duitsland. Dat geldt ook als hij meent dat zijn zaak door een bevooroordeelde rechter zou worden behandeld. De verwijzing naar de rapporten van AIDA en ECRE leidt dan ook niet tot de conclusie dat sprake is van een structurele tekortkoming. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het zonder rechtsbijstand in zijn geheel niet mogelijk is om zijn beklag te doen bij de Duitse autoriteiten.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Duitsland jegens eiser de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, het EVRM en het Handvest niet zal schenden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
15 januari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.