ECLI:NL:RBDHA:2021:11600
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Aanvraag document duurzaam verblijf burger van de Unie en de belangenafweging tussen gehuwden en ongehuwden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, een Pakistaanse burger, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een document 'duurzaam verblijf burger van de Unie', welke was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat het verblijfsrecht van de verzoeker was geëindigd op 10 april 2017, toen zijn Roemeense referente Nederland verliet. De verzoeker, die sinds 2015 in Nederland verbleef, voerde aan dat hij ongelijk werd behandeld ten opzichte van ongehuwde partners en dat de beslissing van de staatssecretaris onterecht was.
De rechtbank heeft de argumenten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de verzoeker geen afgeleid verblijfsrecht meer had, omdat zijn referente Nederland had verlaten voordat de echtscheidingsprocedure was gestart. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen ongerechtvaardigd onderscheid had gemaakt tussen gehuwden en ongehuwden, en dat de belangenafweging die was gemaakt door de staatssecretaris niet onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van de verzoeker ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak benadrukt de complexiteit van het vreemdelingenrecht en de toepassing van de Europese richtlijnen, met name in situaties waarin de status van verblijf afhankelijk is van de relatie met een EU-burger. De rechtbank heeft ook de hoorplicht van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat deze was nageleefd, waardoor de beslissing van de staatssecretaris in stand bleef.