ECLI:NL:RBDHA:2021:11583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.14475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en bekering tot het christendom met motiveringsgebreken in besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit bezittende man, had op 12 oktober 2018 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij zich had bekeerd tot het christendom en problemen ondervond in Iran als gevolg van deze bekering. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat hij de geloofwaardigheid van de bekering en de gestelde problemen in Iran in twijfel trok. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de staatssecretaris meerdere motiveringsgebreken heeft gemaakt in het besluit. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser geen inzicht had gegeven in zijn diepgewortelde overtuiging om zich van de islam af te wenden. Ook werd de afwijzing van de bekering tot het christendom als ongeloofwaardig bestempeld, zonder dat de staatssecretaris voldoende had onderbouwd waarom de verklaringen van eiser niet geloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht en heeft het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.496,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige en gemotiveerde beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waarin geloofsovertuigingen en de gevolgen daarvan centraal staan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14475

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

ProcesverloopBij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het beroep van de echtgenote van eiser met zaaknummer NL20.14474, op 19 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.L. Moallemzadeh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraanse nationaliteit te bezitten.
2. Op 12 oktober 2018 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Hieraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. In juni 2018 is eiser bekeerd tot het christendom nadat hij in Turkije zijn belijdenis heeft afgelegd. Op 6 augustus 2018 zijn de Iraanse autoriteiten de kapperszaak en het huis van eiser en zijn echtgenote binnengevallen. Hierbij hebben zij christelijke spullen meegenomen. Volgens eiser is hij verraden is door [naam2], de man van zijn zus. Na enige tijd ondergedoken te hebben gezeten, is eiser na de inval met zijn echtgenote en kind gevlucht naar Nederland.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser zich heeft afgewend van de islam en is bekeerd tot het christendom. Ook acht verweerder niet geloofwaardig dat eiser in Iran problemen heeft ondervonden als gevolg zijn bekering.
4. Op dezelfde dag als het bestreden besluit heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Verweerder heeft daarin overwogen dat de bij aanvullende zienswijze overgelegde brief van [naam3] en de getuigenis van eiser in het tijdschrift
[naam4]de gestelde bekering van eiser niet alsnog aannemelijk maken.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Visum en problemen in Iran door de bekering
6. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het visumdossier ernstig afbreuk doet aan de oprechtheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van eiser over zijn problemen in Iran. Daartoe overweegt verweerder dat uit het visumdossier blijkt dat eiser en zijn echtgenote al voor de gestelde huisinval bezig waren met het aanvragen van een visum en de visumaanvraag onjuiste informatie bevat.
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat het visumdossier andere informatie bevat dan uit de verklaringen van hem en zijn echtgenote volgt. Een mensensmokkelaar heeft alles rond de visa geregeld, onder andere door gebruik te maken van een door eiser ondertekend blanco papier. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft eiser aangegeven dat hij en zijn echtgenote in eerste instantie niet de waarheid hebben gesproken over wanneer zij contact hebben opgenomen met de mensensmokkelaar en zij hebben dit gecorrigeerd. Eiser en zijn echtgenote zijn één keer naar de Nederlandse ambassade geweest, wat verklaart waarom het visumdossier biometrische gegevens van hen bevat. Eiser wijst verder op de samenwerkingsverplichting van verweerder en het Unierechtelijke effectiviteitsbeginsel.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat de inhoud van het visumdossier afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde gebeurtenissen op 6 augustus 2018. Daartoe is het volgende van belang. Eiser is naar Nederland gereisd op basis van een Schengenvisum. Uit het visumdossier blijkt dat eiser al op 22 juli 2018 bezig was met het regelen van de reis naar Nederland en dat op 5 augustus 2018 formulieren zijn ingediend ten behoeve van de visumaanvraag. Eiser en zijn echtgenote hebben echter tijdens het nader gehoor verklaard dat zij pas op 6 augustus 2018, naar aanleiding van de gestelde inval, een mensensmokkelaar hebben benaderd voor de visumaanvraag. Dat eiser in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft aangegeven te hebben verzwegen dat hij en zijn echtgenote al eerder contact hadden met de mensensmokkelaar op aanraden van andere asielzoekers, heeft verweerder geen verschoonbare reden hoeven vinden voor deze onjuiste verklaring. De stelling van eiser ter zitting dat hij al eerder contact had opgenomen met de mensensmokkelaar omdat hij problemen met zijn zwager verwachtte die inmiddels door zou hebben dat hij zich van de Islam heeft afgewend, volgt de rechtbank niet nu dit niet eerder naar voren is gebracht en ook niet nader is geconcretiseerd. Daarnaast heeft verweerder terecht tegengeworpen dat de verklaringen van eiser en zijn echtgenote tijdens het aanmeldgehoor over hun beroepen niet overeenstemmen met de informatie daarover in het visumdossier. Verweerder is daarbij terecht ervan uitgegaan dat eiser en zijn echtgenote de visa in persoon hebben aangevraagd, nu van hen foto’s zijn genomen en hun vingerafdrukken zijn afgenomen. Dat zij hebben verklaard dat een mensensmokkelaar alles rondom hun visa heeft geregeld, heeft verweerder daarom niet hoeven volgen. De enkele stelling dat eiser een handtekening heeft gezet op een blanco papier en dat deze handtekening is gebruikt door de mensensmokkelaar, leidt niet tot een andere conclusie.
Afwending van de islam
9. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn diepgewortelde overtuiging om zich af te wenden van de islam. Eiser is niet eenduidig in zijn verklaringen over het proces tot afwending. Verweerder acht het tegenstrijdig dat eiser zijn geloof eerst fanatiek beleed en vervolgens zich heeft afgewend van het geloof omdat zijn zoon was gediagnostiseerd met autisme. Ook volgt verweerder niet dat eiser eerst fanatiek de islam heeft gepraktiseerd, de Koran heeft gelezen in het Arabisch en naar de Hayat [1] ging, maar al die tijd niet wist wat hij heeft gelezen en vervolgens twijfels kreeg over de islam toen hij de Koran in het Farsi las.
10. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij is afgewend van de islam. Het lezen van de Koran in het Farsi zorgde ervoor dat eiser twijfels kreeg over de islam. De diagnose van zijn zoon maakte dat eiser het gevoel had dat hij zich niet meer tot de islam kon wenden. Eiser stelt dat hem werd opgelegd te geloven zonder daar enige informatie over te krijgen en dat koranverzen in het Arabisch in zijn hoofd werden gestampt zonder dat hij daarvan de betekenis begreep. Eiser heeft geen vragen kunnen stellen bij de [naam5] over de Koran, omdat vragen stellen niet gewaardeerd wordt. Daarnaast was eiser gefrustreerd over de omstandigheid dat hij niet direct met God kon praten, maar dat hij alleen via een bemiddelaar, een profeet, contact kon krijgen met God.
11. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn diepgewortelde overtuiging om zich af te wenden van de islam. Daarvoor is allereerst van belang dat verweerder in het voornemen heeft overwogen dat niet geloofwaardig is dat het kind van eiser aan autisme lijdt en dat daarom een groot deel van het motief voor het afkeren van de islam is komen te vervallen. In het bestreden besluit is verweerder, naar aanleiding van de zienswijze, op dat onderdeel van het voornemen teruggekomen door aan te nemen dat het kind van eiser in Iran met problemen kampte en daarvoor ook een behandeling kreeg. Niettemin is verweerder van mening dat eiser alsnog geen inzicht heeft gegeven in zijn diepgewortelde overtuiging om zich af te keren van de islam. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Waar verweerder in het voornemen het motief van eiser om zich van de islam af te wenden nog ter discussie stelde door te verwijzen naar de ongeloofwaardige verklaringen over de aandoening van zijn zoon, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk waarom verweerder bij het bestreden besluit, in tegenstelling tot het voornemen, weliswaar tóch aannemelijk acht dat de zoon van eiser in Iran aan autisme leed, maar daar geen enkele betekenis aan toekent voor de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde afwending van de islam.
12. Verder heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over zijn proces tot het afwenden van de islam. Eiser heeft hierover verklaard dat zijn twijfels over de islam zijn ontstaan na het lezen van de Koran in het Farsi, dat vervolgens de Hayat is gesloten waardoor hij minder kon praktiseren en dat de diagnose van zijn zoon daarna de doorslag heeft gegeven om zich af te wenden van de islam. Dat eiser daarnaast heeft verklaard dat het feit dat de islam geen antwoord geeft op de vraag wat er na de dood gebeurt, voor hem de voornaamste reden was om zich af te wenden, is daarmee niet zonder meer tegenstrijdig. Het gaat daarbij immers gaat om een inhoudelijke beweegreden van eiser om de islam de rug toe te keren in plaats van, zoals verweerder kennelijk veronderstelt, een (noodzakelijke) stap in het afwendingsproces. Nu verweerder dit niet heeft onderkend en aan eiser heeft tegengeworpen dat hij, door aldus te verklaren, geen inzicht heeft gegeven in het proces van de afwending, is het besluit op dit punt gebrekkig gemotiveerd. Daarnaast heeft verweerder tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het lezen van de Koran, nu eiser enerzijds heeft verklaard dat hij Arabisch kan lezen en schrijven, maar anderzijds stelt dat hij, totdat hij kennis nam van de vertaling in het Farsi, nooit heeft geweten wat hij al die tijd had gelezen. De rechtbank stelt evenwel vast dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat, hoewel hij Arabisch kan lezen en schrijven, hij de betekenis van het Arabisch op zichzelf niet kan begrijpen (pagina 27 van het rapport nader gehoor). Ter zitting heeft eiser deze verklaring nader toegelicht door erop te wijzen dat het Arabisch en het Farsi gebruik maken van hetzelfde schrift, wat door de ter zitting aanwezige tolk werd bevestigd. De rechtbank begrijpt de verklaring van eiser daarom aldus dat eiser wist hoe de in het Arabisch geschreven tekens en woorden in de Koran moesten worden uitgesproken, zonder dat hij echter de (inhoudelijke) betekenis daarvan kon doorgronden. Dat verklaart ook waarom eiser heeft aangegeven dat hij de Arabische woorden uit de Koran uit zijn hoofd leerde en de teksten, zoals in de islam te doen gebruikelijk, letterlijk opdreunde. [2] Verweerder heeft dan ook ten onrechte overwogen dat eiser hierover tegenstrijdig heeft verklaard. Ook is het naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer ongeloofwaardig dat het, zoals door eiser in beroep is aangevoerd, in de islam niet op prijs wordt gesteld als er vragen worden gesteld over de betekenis van de Koran.
13. Voorts heeft eiser verklaard direct contact met God te wensen, zonder tussenkomst van een profeet. Verweerder heeft deze verklaring onvoldoende geacht, maar heeft nagelaten toe te lichten wat op dit punt nog meer van eiser wordt verlangd. Verweerder heeft niet zonder nadere motivering het standpunt kunnen innemen dat de verklaringen van eiser hierover, die uitdrukkelijk betrekking hebben op de persoonlijke beleving van eiser, onvoldoende blijk geven van zijn beweegredenen om zich af te wenden van de islam.
14. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser zijn beweegredenen om zich van de islam af te wenden niet inzichtelijk heeft gemaakt. Ook het standpunt van verweerder dat de gestelde afwending ongeloofwaardig is, is daarom gebrekkig gemotiveerd.
Bekering tot het christendom
15. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke geloofsovertuiging waardoor aangenomen zou moeten worden dat hij bekeerd is tot het christendom. In dit kader werpt verweerder onder meer tegen dat de verklaringen van eiser over de wijze waarop hij het christendom heeft onderzocht niet in lijn zijn met het beeld van een wanhopige vader die zich overal aan vastklampt. Verweerder acht het verder opmerkelijk dat eiser niemand op de hoogte heeft gesteld van zijn bekering. De verklaringen van eiser over zijn kennis van het christendom acht verweerder oppervlakkig en de door eiser overgelegde verklaringen van derden acht verweerder onvoldoende voor een ander oordeel over de geloofwaardigheid van de bekering.
16. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn bekering ongeloofwaardig heeft bevonden. Het is onduidelijk waarom verweerder vindt dat eiser onvoldoende eenduidig heeft verklaard over zijn bekering. Ook voert eiser aan dat hij wel voldoende kennis heeft van het christendom. Ter onderbouwing van zijn bekering heeft eiser de volgende stukken overgelegd: een brief van een voorganger van de Iraanse kerk te Hengelo (gedateerd 7 april 2020), een
letter of recommendationvan de [naam3] (gedateerd 29 juni 2020), een pagina uit het tijdschrift
[naam7]in het Farsi (ongedateerd), een document van de
[naam8](ongedateerd), een verslag van een geloofsgesprek met de [naam9] en een brief van de [naam10]
17. Bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de bekering van eiser heeft verweerder Werkinstructie (WI) 2018/10 als uitgangspunt genomen. Volgens WI 2018/10 dient verweerder de volgende drie elementen in onderlinge samenhang te betrekken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering:
1. de motieven voor en het proces van bekering,
2. kennis van het nieuwe geloof en
3. de activiteiten die de vreemdeling in het kader daarvan ontplooit.
In paragraaf 5 van de WI is opgenomen dat dit niet moet worden gezien als een checklist, omdat iedere vreemdeling uniek is en iedere zaak een individuele beoordeling vereist. Bij uitspraak van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:977) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in algemene zin geoordeeld over WI 2018/10 en de toepassing ervan. Volgens de Afdeling zal verweerder voortaan, ook als hij in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling een doorslaggevend gewicht toekent aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering, kenbaar moeten motiveren wat hij vindt van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen (kennis van het nieuwe geloof en in het kader van het nieuwe geloof ontplooide activiteiten) en waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Verder zal verweerder voortaan ook daadwerkelijk en kenbaar moeten motiveren hoe hij overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering. Zo zal inzichtelijk en voor de bestuursrechter beter toetsbaar worden welk gewicht aan verklaringen van derden is toegekend.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerders conclusie dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in het moment van de bekering en wat hem tot die bekering heeft doen besluiten, gebrekkig is gemotiveerd. Verweerder heeft enerzijds tegengeworpen dat eisers verklaringen niet passen bij het beeld van een wanhopige vader die op zoek is naar genezing van zijn zoon en anderzijds dat eiser opmerkelijk snel tot het christendom is gekomen. Verweerder is er echter niet in geslaagd om deugdelijk te motiveren waarom een wanhopige vader niet door middel van de stappen waarover eiser heeft verklaard kan komen tot een bekering tot het christendom die - in de visie van verweerder - opmerkelijk snel is. Voorts heeft verweerder overwogen dat uit de verklaringen van eiser nauwelijks inhoudelijke overwegingen over de bekering blijken, maar heeft hij daarbij ten onrechte niet kenbaar betrokken dat eiser wel heeft verklaard over het feit dat hij direct contact wil hebben met God en over het geloof in een eeuwig leven na de dood. Nu daarvan bezwaarlijk kan worden gesteld dat dit geen inhoudelijke beweegredenen zijn, schiet de motivering van verweerder op dit punt tekort. De rechtbank voegt hieraan toe dat verweerder in het bestreden besluit een karikatuur lijkt te maken van eisers verklaringen over zijn bekeringsproces, door op enigszins schampere toon te overwegen dat eiser na het lezen van welgeteld één boek, een paar verhalen en twee telefoongesprekken al tot het christelijk geloof is gekomen. Die overweging doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan eisers verklaringen over zijn bekeringsproces. Zo heeft eiser verklaard dat het proces al met al ongeveer een jaar heeft geduurd, dat hij in die tijd de bijbel heeft bestudeerd en veel telefonisch contact heeft gehad met [naam6], die dominee is in de [plaats2], en met hem over het christendom heeft gesproken. [3]
19. Verweerder heeft zich verder niet zonder nadere motivering op het standpunt kunnen stellen dat eisers keuze voor het protestantisme oppervlakkig is, waardoor geen inzicht is gegeven in een diepgewortelde geloofsovertuiging. Daartoe is van belang dat eiser in de zienswijze een verklaring heeft gegeven voor zijn keuze voor het protestantisme door erop te wijzen dat zijn wens om rechtsreeks contact te hebben met God juist kenmerkend is voor deze stroming binnen het christendom, terwijl bij het katholieke geloof de paus en een priester tussen de volgelingen en God in staan. Verweerder heeft deze verklaring van eiser ten onrechte niet kenbaar betrokken bij het bestreden besluit.
20. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiser met zijn familie in Turkije de geloofsbelijdenis heeft afgelegd, nu uit eisers verklaringen volgt dat op dat moment al twee andere familieleden - zijn moeder en zus - openlijk waren bekeerd tot het christendom. Om die reden kan verweerder niet zonder nadere motivering in zijn stelling worden gevolgd dat eiser (onverantwoorde) risico’s heeft genomen door in het bijzijn van zijn familie de geloofsbelijdenis af te leggen. Verweerder heeft wel bevreemdend kunnen vinden dat eiser niet eerder met zijn familie en echtgenote heeft gesproken over zijn aanstaande bekering, maar dat betekent niet dat daarmee het gehele proces van de bekering ongeloofwaardig kan worden bevonden.
21. Ook ten aanzien van de kennis van eiser over het christendom heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom deze onvoldoende en oppervlakkig is. Eiser heeft alle in het gehoor gestelde kennisvragen gedetailleerd kunnen beantwoorden. Zo heeft eiser op de vraag wat hij weet over het ontstaan van het christendom geantwoord dat dit staat in Johannes drie, vers drie, zestiende lid. [4] De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft doorgevraagd over de kennis van eiser van het christelijk geloof en een volgende vraag heeft gesteld over de stromingen binnen het christendom. Gelet hierop heeft verweerder niet zonder meer kunnen tegenwerpen dat eiser weinig diepgang in zijn antwoorden heeft gebracht.
22. Ook ten aanzien van de diverse door eiser overgelegde verklaringen van derden heeft verweerder in het bestreden besluit en ter zitting zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat deze niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van de bekering. Gelet op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling dient verweerder kenbaar te motiveren hoe de verklaringen van derden zijn gewogen. In deze uitspraak verwijst de Afdeling naar de WI waaruit volgt dat verweerder waarde hecht aan verklaringen en/of rapporten van kerkelijke instanties waarin op basis van eigen waarnemingen wordt aangegeven welke rol een vreemdeling speelt binnen een kerkelijke organisatie en hoe hij hier binnen de gemeenschap uiting aan geeft. Het gaat dan om feitelijke informatie die de verklaringen over het element ‘activiteiten’ ondersteunen, waardoor verweerder beter in staat wordt gesteld tot een geloofwaardigheidsbeoordeling te komen. Tegen die achtergrond is de enkele overweging in het bestreden en het aanvullend besluit dat de verklaringen van de Iraanse kerk en de [naam3] geen uitsluitsel geven over de motieven voor en het proces van bekering en dat het aan eiser zelf is om overtuigende verklaringen af te leggen, onvoldoende. Ter zitting heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat uit de stukken die zijn overgelegd na het bestreden besluit geen nieuwe informatie volgt over de authenticiteit van de geloofsuitingen en dat deze niet ertoe leiden dat aan eiser het voordeel van de twijfel dient te worden gegeven. Ook hiermee heeft verweerder onvoldoende kenbaar gemotiveerd hoe de inhoud van deze stukken bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is betrokken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de door eiser overgelegde verklaringen van derden feitelijke informatie bevatten over de activiteiten van eiser. Zo staat daarin dat eiser kerkdiensten bijwoont, bijbellessen volgt en het vervoer coördineert van Iraanse mensen uit het asielzoekerscentrum naar de Iraanse kerk. Ook is eiser gedoopt en volgt hij (online) christelijke lessen. Uit het bestreden besluit volgt niet hoe verweerder deze verklaringen over de activiteiten van eiser heeft gewogen, noch volgt daaruit of en in welke mate deze de verklaringen van eiser over de motieven van zijn bekering, voor zover die tekortschieten, kunnen compenseren. De overweging in het bestreden besluit dat aan de activiteiten van eiser geen diepgewortelde religieuze overtuiging ten grondslag ligt, is daarvoor onvoldoende. Ook op dit punt is dan ook sprake van een gebrekkige motivering.
Conclusie
23. Verweerder heeft de gestelde problemen van eiser in Iran als gevolg van zijn bekering ongeloofwaardig kunnen achten. Desondanks heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat het ongeloofwaardig is dat eiser zich heeft afgewend van de islam en bekeerd is tot het christendom, en hij bij terugkeer naar Iran hierdoor geen problemen zal ondervinden.
24. Gelet op het bovenstaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. Omdat het maken van een geloofwaardigheidsbeoordeling is voorbehouden aan verweerder, zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De rechtbank begrijpt: een gebedsgroep.
2.Zienswijze op het voornemen, pagina 2.
3.Rapport nader gehoor, pagina 29.
4.Rapport nader gehoor, pagina 30.