ECLI:NL:RBDHA:2021:11555
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf bij familie of gezinslid met belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Iraanse nationaliteit houder, had de aanvraag ingediend om bij zijn dochter in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van een belangenafweging volgens artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn besluitvorming voldoende feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging. Eiser was van mening dat de belangen van zijn dochter onvoldoende waren meegewogen en dat er objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Iran uit te oefenen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht rekening had gehouden met het feit dat eiser nooit eerder in Nederland heeft verbleven en dat zijn dochter en echtgenote pas recentelijk naar Nederland zijn verhuisd.
De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van eiser was uitgevallen, maar dat deze beslissing voldoende gemotiveerd was. Eiser's beroep op artikel 8 EVRM werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat de stellingen van eiser niet voldoende onderbouwd waren. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.