1.4.Bij het bestreden besluit II heeft verweerder bestreden besluit I aangevuld door het primaire besluit van 3 december 2015 in te trekken.
2. Eiser betoogt – verkort en zakelijk weergegeven – dat verweerder met de bestreden besluiten I en II nog steeds geen goed gevolg heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 29 juni 2018.
Daarnaast is de besluitvorming volgens eiser in strijd met de eisen van de Wmo 2015. Verweerder heeft volgens eiser verzuimd een beslissing te nemen over de voor hem benodigde ondersteuning per 1 maart 2017. Bovendien heeft verweerder het primaire besluit van 3 december 2015 reeds bij het besluit van 3 november 2016 ingetrokken, zodat het bestreden besluit II volgens eiser geen rechtsgevolg heeft. Als het bestreden besluit II wel rechtsgevolg heeft, heeft verweerder het primaire besluit daarbij volgens eiser ten onrechte ingetrokken, omdat niet voldaan is aan de eisen die de Wmo 2015 aan een intrekkingsbesluit stelt.
Verweerder heeft verder slechts besloten tot afbouw van de reeds toegekende indicatie, waartegen eiser zich verzet, en nagelaten de omvang van eisers ondersteuningsbehoefte in kaart te brengen. Ook na de in het bestreden besluit I vermelde einddatum heeft eiser ondersteuning van zijn moeder nodig. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom deze ondersteuning niet langer doelmatig is en waarom professionele ondersteuning noodzakelijk is. Hij beschouwt het verder in strijd met de Wmo 2015 dat hem slechts een tijdelijke indicatie voor begeleiding door een professional in het vooruitzicht is gesteld indien hij voldoet aan enkele nader omschreven voorwaarden.
Daarnaast is het medisch advies volgens eiser onzorgvuldig tot stand gekomen. De deskundigheid van de arts adviseur is niet aangetoond, de door verweerder gestelde vragen zijn suggestief en de conclusies in het advies zijn onvoldoende onderbouwd. Tot slot heeft verweerder de in het medisch advies omschreven behandeling ten onrechte als voorliggende voorziening aangemerkt, aldus eiser.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hulpvraag van eiser voldoende in kaart is gebracht aan de hand van drie huisbezoeken en het medisch advies van 24 januari 2019. Volgens verweerder is voldoende uiteengezet dat de zorg die wordt geleverd door de moeder van eiser niet langer doelmatig is, nu eiser inmiddels enige jaren volwassen is en gediend is bij een andere vorm van begeleiding. Verweerder ziet geen reden om aan de deskundigheid van de adviserend arts of de zorgvuldige totstandkoming van het medisch advies te twijfelen.
Verweerder volgt eiser in diens betoog dat het primaire besluit van 3 december 2015 ten onrechte is ingetrokken en dat verzuimd is in bestreden besluit I op te nemen dat dit besluit betrekking heeft op de periode vanaf 1 maart 2017. Verweerder heeft toegezegd deze gebreken te zullen herstellen nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling en stelt daarbij voorop dat, anders dan eiser meent, bestreden besluit II op rechtsgevolg is gericht. Het primaire besluit is inderdaad ingetrokken bij besluit van 3 november 2016, maar dit besluit is door de rechtbank bij haar uitspraak van 29 juni 2018 vernietigd. Dit heeft tot gevolg dat ook de intrekking van het primaire besluit is vernietigd.
Bestreden besluit II behelst een aanvulling van bestreden besluit I. Naar het oordeel van de rechtbank dienen bestreden besluit I en bestreden besluit II gezamenlijk te worden beschouwd als het resultaat van de heroverweging op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 3 december 2015. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij bestreden besluit II aldus leest dat hiermee is beoogd het primaire besluit in te trekken per 15 februari 2019. Het voorgaande betekent dat het beroep van eiser tegen bestreden besluit I, gelet op artikel 6:19 van de Awb, van rechtswege mede gericht is tegen bestreden besluit II. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de griffier aan eiser het door hem in de zaak SGR 19/2178 betaalde griffierecht terugbetaalt.