ECLI:NL:RBDHA:2021:11539
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- of gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, bestaande uit een moeder en haar twee volwassen kinderen, hebben de Pakistaanse nationaliteit en hebben een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven als familie- of gezinsleden van hun referent, die in Nederland verblijft. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eisers en de referent, zoals vereist onder artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mensenrechten (EVRM).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet konden aantonen dat hun afhankelijkheid van de referent de gebruikelijke band tussen volwassen familieleden overstijgt. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar verschillende elementen van afhankelijkheid, zoals financiële en emotionele steun, en de omstandigheden in Pakistan. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante factoren had meegewogen en dat er geen beschermenswaardig familieleven was in de zin van het EVRM.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris in stand blijft. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.