ECLI:NL:RBDHA:2021:11539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
20/6788
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- of gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, bestaande uit een moeder en haar twee volwassen kinderen, hebben de Pakistaanse nationaliteit en hebben een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven als familie- of gezinsleden van hun referent, die in Nederland verblijft. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eisers en de referent, zoals vereist onder artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mensenrechten (EVRM).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet konden aantonen dat hun afhankelijkheid van de referent de gebruikelijke band tussen volwassen familieleden overstijgt. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar verschillende elementen van afhankelijkheid, zoals financiële en emotionele steun, en de omstandigheden in Pakistan. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris alle relevante factoren had meegewogen en dat er geen beschermenswaardig familieleven was in de zin van het EVRM.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris in stand blijft. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6788

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres I, V-nummer: [V-nummer 1]

[eiser] ,eiser, V-nummer: [V-nummer 2]
[eiseres 2] ,eiseres II, V-nummer: [V-nummer 3]
(tezamen: eisers)
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Bij besluit van 17 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 30 maart 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres I (moeder) is geboren op [geboortedag 1] 1962, eiser (zoon) is geboren op [geboortedag 2] 1996, eiseres II (dochter) is geboren op [geboortedag 3] 1998. Allen hebben de Pakistaanse nationaliteit. Op 25 juni 2019 is door referent, de heer [referent] , een aanvraag ingediend ten behoeve van eisers met als doel verblijf als ‘familie- of gezinslid’ bij referent. Referent is de zoon van eiseres 1 en de broer van eiser en eiseres II.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eisers volwassen zijn en er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tussen eisers en referent.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en hebben daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
Er is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referent Verweerder heeft teveel gewicht toegekend aan het bestaan van exclusieve onafhankelijkheid. De veiligheidssituatie van eisers in Pakistan, de moord op de echtgenoot/vader van eisers en referent, en de financiële bijdrage van referent aan eisers zijn door verweerder niet genoeg betrokken in zijn belangenafweging. Verder is de objectieve belemmering om het gezinsleven uit te oefenen in Pakistan niet meegewogen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De vraag die voorligt is of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er tussen eisers en referent geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie die de gebruikelijke band tussen volwassen familieleden overstijgt.
4.2.
Op grond van paragraaf B7/3.8.1 van de Vc, voor zover hier van belang, neemt de IND familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than the normal emotional ties). Dit volgt ook uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Afdeling. Verder overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak EHRM volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag van feitelijke aard is. Er kan pas worden gesproken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie indien er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn (zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 32 in het arrest A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606). Voor de beoordeling daarvan kunnen verschillende elementen relevant zijn, zoals: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en referent. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder alle relevante elementen kenbaar heeft meegewogen.
Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat het betoog dat eisers en referent voorheen hebben samengewoond onvoldoende gewicht in de schaal legt. Referent verblijft al sinds 2014 in Nederland en niet is gebleken dat eisers zich sindsdien niet voldoende staande hebben kunnen houden. Daarbij heeft referent sinds 17 juni 2016 een verblijfsvergunning en heeft pas op 25 juni 2019 een aanvraag voor eisers heeft ingediend.
Verder legt het betoog dat referent financiële bijdraagt aan eisers onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij komt dat slechts een aantal transacties is overgelegd van de periode april tot november 2019.
De stukken die in beroep zijn overgelegd over de medische situatie van zowel eiseres 1 als referent kunnen, zoals verweerder heeft betoogt, niet tot een ander oordeel leiden. Uit de verklaring van een arts over de medische situatie van eiseres 1 blijkt niet welke zorg nodig is of dat juist referent de aangewezen persoon is om de medische zorg te verlenen. Ook de verklaring omtrent de medische situatie van referent volgt niet dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie kan worden aangenomen.
Weliswaar kan er sprake zijn van een intense band tussen eisers en referent. Eisers hebben betoogd dat ze veel hebben meegemaakt in Pakistan en dat hun echtgenoot/vader daar om religieuze redenen is gedood. Echter dit is onvoldoende, gelet ook op de overwegingen hiervoor, om te concluderen tot een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eisers.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referent niet is aangetoond. Nu er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM wordt aan een beoordeling waarbij de objectieve belemmeringen een rol spelen niet toegekomen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.P. Deventer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2021
griffier
De rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.