ECLI:NL:RBDHA:2021:11535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/2911 en 20/2726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag tot verblijf bij echtgenoot op basis van onvoldoende middelen van bestaan en schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Indiase nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een document op basis van verblijf bij zijn partner, mevrouw A. Koczka. De aanvraag werd afgewezen op 2 oktober 2019, waarna het bezwaar van eiser op 26 maart 2020 ongegrond werd verklaard. Tevens werd aan eiser een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 juni 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwistte de afwijzing van zijn aanvraag en stelde dat er geen sprake was van een schijnrelatie. Hij en zijn partner wonen samen en zijn sinds 2017 een relatie aangegaan. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van zijn partner, die als zelfstandige werkzaam was maar door de coronamaatregelen in financiële problemen was geraakt.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijf, omdat zijn partner niet had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen en dat het inreisverbod ook terecht was opgelegd, gezien het eerdere terugkeerbesluit dat aan eiser was opgelegd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/2911 en 20/2726

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.R. Bissessur),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2019 (het primaire besluit) is de aanvraag van eiser afgewezen.
Bij besluit van 26 maart (het bestreden besluit I) is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 1 april 2020 (het bestreden besluit II) is aan eiser een inreisverbod voor de duur van 2 jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook referente, mevrouw [referente], is verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1973 en heeft de Indiase nationaliteit. Op 19 maart 2019 heeft eiser gevraagd om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Vw, voor verblijf bij referente, mevrouw A. Koczka.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat referente niet heeft aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt waardoor eiser niet voldoet aan de voorwaarden om langer dan drie maanden in Nederland te verblijven. [1] Ook betoogt verweerder dat er sprake is van een schijnrelatie met als enig doel het recht van vrij verkeer en verblijf als bedoeld in de Verblijfsrichtlijn [2] . Bij afzonderlijk besluit is aan eiser ook een inreisverbod voor de duur van 2 jaren opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het besluit. Er is geen sprake van een schijnrelatie. Eiser en referente wonen samen en zijn sinds 2017 partners van elkaar. In het gehoor zijn weliswaar een aantal vragen verschillend beantwoord maar verweerder had er rekening mee moeten houden dat referente net één dag uit het ziekenhuis was en nog klachten had. Ook zijn er meerdere vragen waaruit blijkt dat eiser en referente de vraag niet goed begrepen of de tolk het niet goed vertaald heeft. Wat betreft het inkomen van referente had verweerder rekening moeten houden met de coronaproblematiek. Referente verrichte schoonmaakwerkzaamheden als ZZP’er en had een vast inkomen. Door corona kon zij niet verder werken. Bovendien heeft eiser nu zelf een baan en inkomen waarvan hij het gezin momenteel leeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan het middelenvereiste. Niet is gebleken dat referente reële en daadwerkelijke arbeid verricht en over een inkomen beschikt. Weliswaar zijn er door haar arbeidsovereenkomsten overgelegd maar verweerder heeft kunnen overwogen dat deze allerlei discrepanties bevatten. Referente heeft aangegeven als zelfstandige werkzaam te zijn terwijl dit niet blijkt uit de arbeidsovereenkomst. Ook komen de uren die in de arbeidsovereenkomst staan niet overeen met de gegevens uit suwinet en verschillen de bedragen van de salarisspecificaties met de bedragen op de bankafschriften. Bovendien heeft referente op zitting bevestigd dat zij geen werkzaamheden verricht. Dat referente ter zitting heeft aangegeven dat zij bang is voor het coronavirus doet daar niet aan af. Referente kan niet worden aangemerkt als economisch actieve burger. Evenmin heeft referente aangetoond dat zij beschikt over voldoende middelen van bestaan om voor zichzelf en haar familieleden in het levensonderhoud te voorzien. Dat eiser zelf inkomsten uit arbeid heeft waarvan het gezin leeft kan hierbij niet worden betrokken nu dit niet met stukken is onderbouwd.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor afgifte van het document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000. De aanvraag tot afgifte van een dergelijk document is daarom terecht afgewezen. De rechtbank komt niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van het vermoeden van een schijnrelatie. De hiertegen aangevoerde gronden behoeven dan ook geen bespreking meer.
Inreisverbod
6. De rechtbank stelt vast dat er op 24 januari 2018 al een terugkeerbesluit aan eiser is opgelegd. Dit is niet door eiser bestreden. Nu de aanvraag van eiser om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Vw is afgewezen, en er op 24 januari 2018 een terugkeerbesluit aan eiser is opgelegd waaraan hij niet heeft voldaan, is de rechtbank van oordeel dat ook het inreisverbod terecht aan eiser is opgelegd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van N.J.P. Deventer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.
griffier de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 8.12. eerste lid, onder a,b of c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en artikel 8.13. eerste lid van het Vb.
2.Richtlijn 2004/38/EG