ECLI:NL:RBDHA:2021:11535
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag tot verblijf bij echtgenoot op basis van onvoldoende middelen van bestaan en schijnrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Indiase nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een document op basis van verblijf bij zijn partner, mevrouw A. Koczka. De aanvraag werd afgewezen op 2 oktober 2019, waarna het bezwaar van eiser op 26 maart 2020 ongegrond werd verklaard. Tevens werd aan eiser een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 14 juni 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwistte de afwijzing van zijn aanvraag en stelde dat er geen sprake was van een schijnrelatie. Hij en zijn partner wonen samen en zijn sinds 2017 een relatie aangegaan. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van zijn partner, die als zelfstandige werkzaam was maar door de coronamaatregelen in financiële problemen was geraakt.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijf, omdat zijn partner niet had aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen en dat het inreisverbod ook terecht was opgelegd, gezien het eerdere terugkeerbesluit dat aan eiser was opgelegd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.