ECLI:NL:RBDHA:2021:11504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.14435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Venezolaanse eiser met homoseksuele gerichtheid en de beoordeling van de situatie in Venezuela

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Venezolaanse eiser die vreesde voor vervolging vanwege zijn homoseksuele gerichtheid. De eiser had op 11 december 2019 asiel aangevraagd in Nederland, na eerder in Colombia en Aruba te hebben verbleven. Hij stelde dat hij in Venezuela te maken had gehad met pesterijen, kritiek van zijn familie en zelfs een gewelddadige aanval door een groep heteroseksuelen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onvoldoende had gekeken naar de toekomstige risico's voor de eiser bij terugkeer naar Venezuela. De rechtbank verwees naar het Algemeen Ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, dat de situatie in Venezuela als zorgelijk beschrijft, maar niet als zodanig dat er een reëel risico bestaat voor de eiser bij terugkeer. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij tot een risicogroep behoort en dat de afwijzing van zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond terecht was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14435
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is van Venezolaanse nationaliteit en is geboren op [1989] . Eiser heeft op 11 december 2019 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid in Venezuela de volgende problemen heeft ondervonden: hij is gepest op de middelbare school, hij kreeg kritiek van zijn familie en problemen thuis met zijn vader en hij is in 2013 aangevallen door een groep heteroseksuelen. Eiser heeft voorts verklaard dat naast de economische, politieke en sociale problemen die zijn land doormaakt, het tekort aan voedingsmiddelen en het gebrek aan veiligheid redenen waren om samen met zijn jongere zusje weg te gaan uit Venezuela in 2017. Hij heeft eerst in Colombia verbleven en daarna op Aruba. Op 12 juli 2019 is hij Nederland ingereisd.
3. In Nederland heeft eiser de diagnose gekregen dat hij besmet is met het hiv-virus. Bij besluit van 25 mei 2021 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier
voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’, geldig van 17 mei 2021 tot 17 mei 2022. Daarom heeft eiser recht om tot 17 mei 2022 in Nederland te verblijven en hoeft hij Nederland (nog) niet te verlaten.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- De homoseksuele gerichtheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen;
- De algemene situatie in het land van herkomst;
Het bestreden besluit
5. In het bestreden besluit heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verder heeft verweerder zijn homoseksuele gerichtheid en de daaruit volgende problemen geloofwaardig geacht. De algemene situatie in Venezuela heeft verweerder beoordeeld op zwaarwegendheid en geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als hij moet terugkeren naar Venezuela. Daarnaast werpt verweerder eiser tegen dat hij zich bij binnenkomst in Nederland, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk heeft aangemeld bij een ambtenaar belast met grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw.
Standpunt van eiser
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij de afwijzing van de asielaanvraag alleen betrekt dat hij tot aan zijn vertrek geen asielrelevant probleem heeft ondervonden, maar onvoldoende heeft gekeken naar de toekomstige vervolging dan wel risico’s die eiser te wachten staat bij terugkeer gelet op de algemene situatie in Venezuela. Ter onderbouwing van deze algemene situatie heeft eiser verwezen naar een jaarrapport van de Inter-American Commission on Human Rights (IACHR) over 2020 en het rapport van US Department of State (USDOS) met betrekking tot de mensenrechtensituatie in Venezuela over 2020. Volgens eiser zouden LHBTI-ers als risicogroep moeten worden aangeduid. In dit verband heeft eiser verwezen naar een zaak waarin de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) aan verweerder schriftelijke vragen heeft gesteld,1 onder andere over de vraag of er in Venezuela sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn2 (artikel 15c). Eiser meent dat, ook gelet op de vraag die ABRvS heeft gesteld en de landeninformatie waar naar verwezen is, verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c in Venezuela. Voor zover hiervan geen sprake is stelt eiser dat hij een individueel risico loopt en stelt hij dat bij terugkeer naar Venezuela te vrezen voor geweld en discriminatie vanwege zijn seksuele gerichtheid en van discriminatie en buitensluiting wegens zijn hiv- besmetting. Het openlijk uiten van zijn LHBTI-geaardheid brengt op dit moment onaanvaardbare risico’s met zich mee, aldus eiser. Eiser heeft verwezen naar een uitspraak
1. In de zaken 202100846/ 1 en 202101601/1.
2 Richtlijn 2011/95/EU.
van deze rechtbank van 26 mei 2021.3 Het openlijk uiten van zijn gerichtheid kan niet meer op dezelfde wijze in zijn land als in de periode dat hij er verbleef. Dit volgt uit de reeds eerder genoemde rapporten van IACHR4 en USDOS.
Oordeel van de rechtbank
Over artikel 15c
7. Over eisers meest verstrekkende beroepsgrond, te weten eisers standpunt dat zich in het algemeen in Venezuela een situatie voordoet als bedoeld in artikel 15c overweegt de rechtbank als volgt.
8. Over de vragen die de ABRvS aan verweerder heeft gesteld en waar eiser in zijn gronden van beroep naar heeft verwezen stelt de rechtbank allereerst vast dat ter zitting is gebleken dat verweerder de betreffende besluiten heeft ingetrokken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat dit te maken had met motiveringsgebreken bij de beoordeling van het asielrelaas. Dit heeft volgens verweerder geen gevolgen voor andere asielzaken met betrekking tot Venezuela. Ten aanzien van artikel 15c heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat daarvan in Venezuela geen sprake is.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het voornemen en het bestreden besluit onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Venezuela van juni 2020 (het ambtsbericht) terecht op het standpunt heeft gesteld dat de veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela weliswaar zorgelijk is, maar dat niet gebleken is dat er thans sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Venezuela aldaar enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van dat geweld. Uit de door eiser aangehaalde algemene bronnen volgt dat er in Venezuela sprake is van een humanitaire crisis en dat de veiligheidssituatie daar precair is, maar van een burgeroorlog is geen sprake. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in Venezuela momenteel geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c en dat eiser het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt.
Over eisers persoonlijke situatie
10. Ten aanzien van eisers persoonlijke situatie overweegt de rechtbank als volgt. Op basis van het ambtsbericht heeft verweerder besloten bepaalde groeperingen als risicogroep aan te merken. Verweerder heeft verwezen naar het landgebonden beleid als bedoeld in paragraaf C7/30 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), waarin onder paragraaf C7/30.3.2. staat opgenomen welke groepen in Venezuela als risicogroepen worden aangemerkt. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser vanwege zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot een risicogroep behoort. Hierbij heeft verweerder terecht verwezen naar de omstandigheid dat eiser in Venezuela feitelijk uiting aan zijn seksuele gerichtheid heeft gegeven. Uit het ambtsbericht blijkt dat er geen wettelijk verbod op relaties tussen personen van hetzelfde geslacht bestaat of op de organisatie van LHBTI-evenementen. Bovendien heeft eiser verklaard in Venezuela nimmer problemen te hebben ondervonden vanwege zijn werkzaamheden als organisator van LHBTI-feesten en verwacht verweerder van eiser bij terugkeer naar Venezuela geen terughoudendheid. Eiser heeft in dit kader verwezen naar de
3 NL19.17529
4 paragraaf 214 t/m 217
eerdergenoemde rapporten van de IACHR en USDOS over 2020. Eiser voert weliswaar aan dat uit het rapport van IACHR blijkt dat er niet op gestandaardiseerde wijze verslag wordt gedaan van geweld en discriminatie jegens LHBTI, en een goed registratiesysteem een voorwaarde is voor inzichtelijkheid in de situatie op dit punt, en dat dit dus onvoldoende waarborg geeft dat de informatie ook volledig en onderling vergelijkbaar is, maar dit betekent niet dat de situatie voor LHBTI-ers wezenlijk anders is dan omschreven in het ambtsbericht van juni 2020. Over de verwijzing van eiser naar de alinea van het Country report on human Rights Practices for 2020 van het USDOS5 ten aanzien van de stelling dat in Venezuela sprake is van discriminatie en buitensluiting van hiv-geïnfecteerden, onder meer op gebied van medische behandeling, volgt de rechtbank verweerders standpunt dat uit deze alinea, noch uit het rapport volgt dat hiv-geïnfecteerden in algemene zin of structureel worden gediscrimineerd. Bovendien wordt ook vermeld dat de wet voorziet in gelijke rechten van personen met hiv of aids en hun families. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat in 2014 wetgeving is aangenomen met betrekking tot personen met hiv/aids en hun familieleden. Daarnaast bevat het USDOS rapport geen wezenlijke informatie dan het ambtsbericht van juni 2020 op dit punt. Wat eiser heeft aangevoerd en de bronnen die eiser heeft aangedragen zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Over de verwijzing van eiser naar de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank van 26 mei 2021 overweegt de rechtbank dat verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de casus die aan die uitspraak ten grondslag lag wezenlijk anders is dan de situatie van eiser. In die uitspraak dateerde het besluit van verweerder van voor het ambtsbericht van juni 2020 en had verweerder zich op het standpunt gesteld dat van homoseksuelen verwacht mocht worden zich na terugkeer in het land van herkomst terughoudend op te stellen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de zaken niet vergelijkbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat uit deze uitspraak niet blijkt dat eiser zich bij terugkeer in Venezuela niet op dezelfde wijze zou kunnen uiten als hij eerder heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Over het onverwijld melden
12. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld bij de autoriteiten om asiel aan te vragen. Eiser verbleef de eerste drie maanden rechtmatig in Nederland en kreeg tijdens dit verblijf de diagnose dat hij besmet was met hiv. Hoewel verweerder eiser kan volgen dat eiser na deze diagnose geschokt was, is eiser van mening dat hem onder deze omstandigheden niet kan worden verweten dat hij zich pas vijf maanden na zijn inreis in Nederland heeft gemeld bij de autoriteiten. Hij wist dat hij niet zomaar weg kon en wist ook niet wat te doen. Eiser kreeg begeleiding van de
hiv-afdeling van Humanitas Rotterdam. Uiteindelijk heeft Humanitas juridisch advies ingewonnen en heeft eiser asiel aangevraagd.
13. De rechtbank is van oordeel dat het eiser kan worden toegerekend dat hij zich na aankomst in Nederland niet onverwijld heeft gemeld als bedoeld in artikel 30b, aanhef en onder h, van de Vw. Eiser is op 12 juli 2019 Nederland ingereisd en heeft pas op 11 december 2019 asiel aangevraagd. Daarbij heeft verweerder ook mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat het nimmer zijn intentie was om asiel aan te vragen, niet in Spanje en niet in Nederland. Een vriendin die eiser op Aruba had ontmoet, had beloofd om via Spanje een verblijfsvergunning voor eiser te regelen. Eiser zou deze vriendin dan helpen met de
5 Pagina 40
kinderen en het huishouden. Pas nadat de politie naar het huis van de vriend van deze vriendin, bij wie eiser in Nederland verbleef, was gekomen en deze vriend werd ‘onderzocht’ door de politie, wilde eiser daar naar eigen zeggen niet meer zijn en besloot hij asiel aan te vragen.6 Eiser heeft hierover verklaard: “
Zij hebben mij dus meegenomen naar het politiebureau. Daar werd duidelijk dat ze mij niet het land konden uitzetten in verband met mijn medisch proces. Zij hebben mij toen geadviseerd om een asielaanvraag in te dienen om niet langer illegaal te verblijven”7. Eiser was op dat moment ruim twee maanden op de hoogte van de diagnose hiv. Dat eiser geschokt was door de diagnose acht de rechtbank begrijpelijk, maar heeft verweerder geen afdoende verklaring mogen vinden voor het niet onverwijld melden. De beroepsgrond slaagt niet.
14. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6 pagina 4 aanvullend gehoor.
7 pagina 5 aanvullend gehoor.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.