ECLI:NL:RBDHA:2021:11503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
09/319680-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging zware mishandeling met noodweerexces als verweer

Op 21 oktober 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2002 te Leiden, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 17 december 2020 te Hazerswoude-Rijndijk, waarbij de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een mes heeft gebruikt tegen [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten, uit angst voor een aanval van [slachtoffer], hebben besloten om zich te bewapenen met messen. Tijdens de zitting op 7 oktober 2021 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastelegging, maar de verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. De rechtbank heeft de omstandigheden van de aanranding door [slachtoffer] in overweging genomen, waaronder bedreigingen via WhatsApp en zijn gewelddadige binnenkomst in de woning van de verdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet kon onttrekken aan de aanranding en dat zijn reactie, hoewel buitenproportioneel, begrijpelijk was gezien de omstandigheden. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekwam, waardoor hij werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat de verdachte niet strafbaar was voor het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/319680-20
Datum uitspraak 21 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor (jeugd)strafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
,
geboren op [geboortedatum] 2002 te Leiden,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 7 oktober 2021.
De officier van justitie in deze zaak is mr. A.L.M. de L’Isle en de advocaat van de verdachte is mr. M.G. Eckhardt, te Den Haag. De verdachte is ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Hazerswoude-Rijndijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken in de borst, de arm en/of het been, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Hazerswoude-Rijndijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, te steken in de borst en/of de arm en/of het been, althans het lichaam en/of die [slachtoffer] tegen het lichaam te slaan en/of te schoppen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat hetgeen primair ten laste is gelegd wettig en overtuigd kan worden bewezen. De verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte] ) heeft, samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , besloten messen te pakken om zich tegen een aanval van [slachtoffer] te verweren en zij hebben daarna geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . Daarbij is [slachtoffer] ook daadwerkelijk gestoken, onder andere in zijn borstkas. Dat is een plek waar vitale organen zitten, daarom levert steken in het bovenlichaam een aanmerkelijke kans op zwaar letsel op.
De officier van justitie meent echter dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. [slachtoffer] was de agressor, hij heeft met geweld de woning van de broers [medeverdachte 2] en [verdachte] betreden en heeft daarbij het huisrecht ernstig geschonden. De reactie op [slachtoffer] ’s handelen was buitenproportioneel, maar was gezien de omstandigheden het gevolg van een hevige gemoedsbeweging en enigszins begrijpelijk. Daarom dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dat bij de verdachte geen opzet aanwezig is geweest op het steken van [slachtoffer] . Daarbij komt dat de verdachte zijn mes uit zichzelf heeft weggelegd, er kan dan ook worden gesproken van vrijwillige terugtred.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af. [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben, naar eigen zeggen om [slachtoffer] af te schrikken, alle drie een mes gepakt toen [slachtoffer] voor de deur stond van het huis waarin zij zich op dat moment bevonden. [1] Nadat [slachtoffer] het huis was binnengekomen hebben zij ook alle drie geweldshandelingen gepleegd tegen die [slachtoffer] . [verdachte] en [medeverdachte 2] hadden, naar eigen zeggen, voorafgaand aan de door hen gepleegde geweldshandelingen hun mes weggelegd. Zij hebben verklaard [slachtoffer] wel te hebben geslagen en geschopt. [2] [medeverdachte 1] is het mes blijven vasthouden en daarmee heeft hij [slachtoffer] meermalen gestoken. [3]
De rechtbank overweegt dat op grond van algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat het steken van iemand met een mes in de borstkas of in armen en benen zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Met name de borstkas, een plek waar zich veel vitale organen bevinden, vormt een kwetsbare plek in het lichaam. Dat het letsel in concrete gevallen mee kan vallen, doet hier niet aan af.
medeplegen
[medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben gedrieën het plan opgevat om ieder een mes te pakken om [slachtoffer] af te schrikken. De verdachte heeft zich daarmee willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat (een van) de gepakte messen ook daadwerkelijk zouden worden gebruikt. Dat de verdachte het door hem gepakte mes zou hebben weggelegd voordat hij daadwerkelijk een geweldshandeling heeft gepleegd, doet hier niet aan af. De verdachte had er rekening mee moeten houden dat een van de medeverdachten dit niet zou doen en gebruik zou maken van een mes. Daar komt bij dat de verdachte, terwijl [slachtoffer] werd gestoken, ook zelf geweldshandelingen heeft gepleegd. Er is dan ook geen sprake van dat de verdachte zich zou hebben gedistantieerd of teruggetrokken. De verdachte heeft aldus een wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] zonder meer volgt, dat bij ieder van hen het voorwaardelijk opzet op het medeplegen van zware mishandeling aanwezig was. De uitvoering daarvan is niet (volledig) voltooid, zodat de tenlastegelegde poging daartoe bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank komt gelet op bovenstaande bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank stelt daarbij vast dat in het primair ten laste gelegde het woord ‘zwaar’ ontbreekt. Nu de redactie van het primair ten laste gelegde is toegesneden op een poging toebrengen
zwaarlichamelijk letsel, artikel 300 lid 5 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt dat een poging eenvoudige mishandeling niet strafbaar is, en het tijdens de terechtzitting voor de verdachte en zijn raadsman volstrekt duidelijk was wat de verdachte verweten werd, zal de rechtbank het woord ‘zwaar’ toevoegen aan de bewezenverklaring.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 17 december 2020 te Hazerswoude-Rijndijk, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaarlichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, meermalen, heeft gestoken in de borst, de arm en het been, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. [slachtoffer] was de agressor, heeft met geweld de woning betreden en heeft daarbij het huisrecht ernstig geschonden. De reactie op het handelen van [slachtoffer] was buitenproportioneel, maar was het gevolg van een hevige gemoedsbeweging die het directe gevolg was van de aanranding en daarmee gezien de omstandigheden enigszins begrijpelijk. Er was daarom sprake van noodweerexces. Dit betekent dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. Er is sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding gezien de Whatsapp-berichten die [slachtoffer] van tevoren heeft gestuurd en de manier waarop [slachtoffer] voor de deur heeft gestaan en binnen is gekomen. Vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf of goed of tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank gaat bij de beoordeling hiervan uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] heeft op 14 december 2020 berichten naar [medeverdachte 1] gestuurd met daarin onder andere de volgende teksten: hij zou [medeverdachte 1] ‘kankerrrr hard aan pakken’, [medeverdachte 1] was een ‘vieze kk hond’ en een ‘kk nepperd’. Op 16 december 2020 stuurde [slachtoffer] een bericht naar [medeverdachte 1] dat die wel kon ‘duiken’ maar dat hij hem zou zoeken. Op 17 december 2020 om 16.10 uur stuurde [slachtoffer] een bericht dat [medeverdachte 1] een mes in z’n hoofd zou krijgen. [medeverdachte 2] en [verdachte] waren op de hoogte van deze berichten. Korte tijd daarna (de politie kreeg om 16.42 uur een melding en het incident was toen al afgelopen) stond [slachtoffer] voor de deur van de woning van [medeverdachte 2] en [verdachte] , waar [medeverdachte 1] op dat moment ook was. Uit de verklaringen van twee onafhankelijke getuigen blijkt dat zij [slachtoffer] aan zagen komen rennen, hoorden schreeuwen en tegen de voordeur zagen schoppen, trappen en slaan. [slachtoffer] is om het huis heen gelopen en heeft gedreigd de ruit in te gooien. Vervolgens is [slachtoffer] onuitgenodigd via de voordeur de woning ingekomen en heeft hij geweld gebruikt, waaraan de verdachte zich redelijkerwijs niet heeft kunnen onttrekken.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf en goed waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen.
Vervolgens rijst de vraag of de wijze van verdediging in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte gekozen verdediging, te weten het gebruik van een mes, binnen de grenzen van de proportionaliteit is gebleven. De berichten van [slachtoffer] , waarin hij spreekt over zijn voorgenomen gebruik van een mes, in combinatie met het feit dat hij korte tijd later agressief voor de deur stond van de woning van [medeverdachte 2] en [verdachte] , waar zij zich veilig behoorden te voelen, en waarbij hij opnieuw bedreigingen uitte (zowel mondeling als met daden), leiden tot het oordeel dat het niet onredelijk is dat [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] uit angst en met het oog op zelfverdediging een mes in de hand hebben genomen. Dat het mes vervolgens ook gebruikt is toen [slachtoffer] het huis binnen is gekomen, acht de rechtbank evenmin onredelijk in het licht van de ernst van de aanranding. Bij [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] bestond immers de gerechtvaardigde vrees dat [slachtoffer] een mes bij zich droeg en dat hij het huis binnenkwam met de intentie om in elk geval [medeverdachte 1] daarmee ernstig te verwonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is, nu de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Dit leidt ertoe dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 12.805,00, bestaande uit materiële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een onderbouwing geschreven met betrekking tot immateriële schade, maar voor vergoeding hiervan is geen bedrag gevorderd.
[medeverdachte 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 265,00, bestaande uit materiële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een onderbouwing geschreven met betrekking tot immateriële schade, maar voor vergoeding hiervan is geen bedrag gevorderd.
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] en heeft verklaard dat de vordering van de benadeelde partij [medeverdachte 1] ten onrechte in deze zaak is ingediend.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Benadeelde partij [medeverdachte 1]
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen, nu (ook gezien de onderhavige tenlastelegging) is gebleken dat deze abusievelijk in deze zaak is ingediend.
Dit brengt met zich mee dat de rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
6.3.2
[slachtoffer]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is ontslagen van alle rechtsvervolging.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan. Dat is volgens de wet:
medeplegen poging zware mishandeling
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde feit niet strafbaar en
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [medeverdachte 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten nihil;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H. Rochat, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. E.C.M. Bouman, rechter,
en mr. Y.N. van den Brink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 21 oktober 2021.
Mrs. Van den Brink en Van Damme zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De verklaring van de verdachte ter zitting van 7 oktober 2021, het proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , PL1500-2020380422-63, p. 121,
2.Het proces-verbaal verhoor [medeverdachte 2] , PL1500-2020380422-63, p. 163 (
3.Het proces-verbaal verhoor [getuige] , PL1500-2020380422-7, p. 63-65 en specialistenbericht [slachtoffer] , p. 288.