ECLI:NL:RBDHA:2021:11500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
21-5763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor het vellen van bomen in Wassenaar

Op 22 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het vellen van 89 bomen op een perceel in Wassenaar. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, maar verzoeker, eigenaar van een aangrenzend perceel, maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter behandelde het verzoek op 12 oktober 2021 en oordeelde dat de vergunning voor het vellen van 33 bomen gedeeltelijk geschorst moest worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bomen door de verzoeker als waardevol werden beschouwd en dat er onomkeerbare gevolgen zouden zijn als deze gekapt zouden worden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk toe en schorste het primaire besluit tot zes weken na het besluit op bezwaar. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht en de proceskosten aan verzoeker te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5763

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. de Mooij),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder(gemachtigde: mr. E.C.M. de Heij).

Als derde-partijen nemen aan het geding deel
: de erven van [derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghouders
(gemachtigde: mr. H.C. Lagrouw).

Procesverloop

In het besluit van 28 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 89 bomen op het perceel aan de [perceel] [huisnummer] te [plaats] .
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Vergunninghouders en verzoeker hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 oktober 2021 op zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [B] , in dienst van de gemeente Wassenaar. Vergunninghouders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, vergezeld door [C] , werkzaam bij [B.V.] B.V.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 21 april 2021 hebben vergunninghouders een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het kappen van 24 bomen aan de [perceel] [huisnummer] te [plaats] . Aan deze aanvraag is het document “Landschappelijke inpassing woningen aan de [perceel] [huisnummer] te [plaats] ” Van [B.V.] B.V. (Lindeloof) van 7 april 2021 ten grondslag gelegd. Hierin is de landschappelijke inpassing en herverkaveling van het perceel verbeeld en verwoord. Het doel is een splitsing van het huidige terrein in drie percelen, één met het huidige woonhuis en twee met nieuwe bouwkavels gebaseerd op de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. Volgens de aanvraag is sprake van een gefaseerd kapplan. In fase 1 wordt met het oog op het behoud van een duurzaam bosbestand een dunning uitgevoerd, vooral door verwijdering van exoten en het rooien van kwalitatief slechte bomen. Fase 2 ziet vervolgens op het rooien van bomen om de ontsluiting en de bouw van de twee nieuwe woonhuizen te realiseren.
2.1
Bij brief van 16 juni 2021 heeft verweerder vergunninghouders laten weten dat de aanvraag niet compleet is, omdat hierin niet duidelijk is aangegeven welke bomen men in het kader van onderhoud wil vellen (fase 1).
2.2
Op 14 juli 2021 heeft Lindeloof aan verweerder meegedeeld dat de aanvraag voor fase 1 is gewijzigd in 90 bomen. De te vellen bomen zijn ingetekend en genummerd op een door Lindeloof op 6 juli 2021 aan verweerder toegestuurde afbeelding.
3. In het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van 89 van de 90 aangevraagde bomen. Voor één boom (een dode paardenkastanje) is de vergunning geweigerd. Verweerder heeft overwogen dat de bomen ter plaatse als niet waardevol/van slechte kwaliteit zijn bevonden. Verder heeft verweerder overwogen dat met de kap kan worden ingestemd ten behoeve van de veiligheid en duurzame ontwikkeling en dat – kort gezegd – uit een uitgevoerde quickscan flora & fauna is gebleken dat de Wet natuurbescherming niet aan het kappen van de bomen in de weg staat.
4. Verzoeker voert aan dat de te kappen 89 bomen door verweerder ten onrechte als niet waardevol en/of van slechte kwaliteit zijn aangemerkt. Volgens verzoeker dragen de bomen bij aan de hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied, die het ter plaatse geldende bestemmingsplan beoogt te beschermen en waar mogelijk te versterken. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een advies boomveiligheidscontrole van Copijn Boomdeskundigen (Copijn) van 16 september 2021 overgelegd. Verzoeker vindt daarnaast dat nader onderzocht moet worden of de kap van de 89 bomen invloed kan hebben op de negatieve gevolgen van emissies van de snelweg A44 en andere wegen in de directe omgeving.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1
De voorzieningenrechter volgt vergunninghouders niet in het standpunt dat verzoeker geen belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning. Vaststaat dat verzoeker eigenaar is van het perceel dat grenst aan het perceel waarop de omgevingsvergunning ziet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer haar uitspraken van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1671) en 16 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2983), wordt in beginsel bij besluiten krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) belanghebbendheid aangenomen bij bewoners en eigenaren van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. Niet gebleken is van omstandigheden die nopen tot het maken van een uitzondering op deze rechtspraak. De enkele stelling van vergunninghouders dat verzoeker slechts zicht heeft op een deel van de te kappen bomen, is hiervoor onvoldoende. De voorzieningenrechter zal verzoeker dan ook als belanghebbende bij het primaire besluit aanmerken.
5.2
Als gevolg van het binnen de bezwaartermijn indienen van een bezwaarschrift en een verzoek om voorlopige voorziening is, gelet op artikel 6.1 van de Wabo, het primaire besluit van rechtswege geschorst totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Aangezien gebleken is dat vergunninghouders met het vellen van de bomen niet willen wachten totdat verweerder een besluit op bezwaar heeft genomen en gelet op de onomkeerbare gevolgen van de vergunde werkzaamheden, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
5.3
Het voorgaande betekent dat voldaan is aan de voorwaarden om het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk te beoordelen.
6. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo is bepaald dat, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod geldt om een project uit te voeren zonder omgevingsvergunning, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat.
Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
6.1
Op grond van artikel 4.11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Wassenaar 2014 (APV) is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
In het eerste lid van artikel 4:11b van de APV, voor zover hier van belang, is bepaald dat de vergunning kan worden geweigerd op grond van:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. landschappelijke waarden;
c. cultuurhistorische waarden;
d. beeldbepalende waarden;
e. waarden van dorpsschoon;
f. waarden van recreatie en leefbaarheid.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning de boomwaarde als motivering kan hanteren.
7. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet langer in geschil is dat 52 van de 89 bomen waarvoor vergunning is verleend niet behouden kunnen blijven. Er moet dan ook van uit gegaan worden dat het primaire besluit ten aanzien van deze 52 bomen bij de heroverweging in bezwaar zal standhouden. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn standpunt dat met het vellen van deze 52 bomen desondanks gewacht zou moeten worden omdat nader onderzoek naar de overige bomen anders zou worden bemoeilijkt. Verzoeker heeft dit standpunt niet nader onderbouwd. Het verzoek zal daarom, voor zover dat betrekking heeft op genoemde 52 bomen, worden afgewezen.
8. Met betrekking tot de overige bomen waarop de omgevingsvergunning ziet, wordt als volgt overwogen.
8.1
Verzoeker heeft een tegenadvies van Copijn van 16 september 2021 overgelegd, waarin is geconcludeerd dat 16 van de 100 door Copijn onderzochte bomen kunnen worden behouden, te weten de bomen met nummers 14, 15, 24, 39, 42, 45, 143, 175, 176, 177, 184, 191, 199, 208, 210 en 22C. Verder kunnen volgens Copijn 23 bomen eventueel behouden blijven. Dit betreft de bomen met nummers 43, 44, 56, 73, 87, 110, 116, 117, 144, 160, 171, 172, 173, 174, 180, 185, 186, 194, 195, 204, 209, 226 en 77C. Copijn heeft verder geconstateerd dat 9 bomen die bij een eerdere inspectie nog aanwezig waren, niet meer zijn aangetroffen.
Volgens Copijn valt er iets te zeggen voor het sparen van een paar esdoorns die erg groot zijn, die daarmee een structuurdrager zijn van het huidige bos en die op plaatsen groeien waar ze andere soorten niet in de weg staan. Hierbij kan gedacht worden aan de bomen met nummers 56 en 77C.
Verder wordt in het advies van Copijn geconcludeerd dat tevens de meeste bomen van de soorten fijnspar, zilverspar, taxus, hulst en haagconifeer als fase 1 boom zijn aangemerkt omdat zij als exoot worden beschouwd. Aangezien die bomen geen invasief gedrag lijken te vertonen op het terrein, zijn die door Copijn aangemerkt als ‘Eventueel te behouden’, mits er geen boomtechnische redenen zijn voor vellen.
8.2
Bij het verweerschrift is een advies van de Commissie bezwaarschriften gemeente Wassenaar (de bezwaarcommissie) van 5 oktober 2021 gevoegd. Hierin wordt verweerder geadviseerd om ten aanzien van de 39 bomen die volgens Copijn (eventueel) behouden kunnen blijven, nader te motiveren waarom het kappen hiervan noodzakelijk zou zijn.
8.3
Naar aanleiding van dit advies van de bezwaarcommissie heeft verweerder een nader (ongedateerd) boomonderzoek laten uitvoeren naar de in het advies van de bezwaarcommissie genoemde 39 bomen, waarin per boomnummer is vermeld waarom die boom in de visie van verweerder niet kan worden behouden.
8.4
De voorzieningenrechter overweegt dat het door [C] opgestelde document “Landschappelijke inpassing woningen aan de [perceel] [huisnummer] te [plaats] ” als gewaarmerkte bijlage deel uitmaakt van het primaire besluit. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning uitsluitend betrekking heeft op de bomen die in dit document zijn aangeduid als te vellen bomen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de door Copijn genoemde bomen met de nummers 22C, 39, 208, 209 en 210 in het document van Lindeloof niet zijn aangeduid als te vellen bomen. Boom 160 is in het document van Lindeloof aangeduid als een boom die geveld zou moeten worden in fase 2 van het kapplan. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning geen betrekking heeft op deze zes bomen. Voor zover verzoeker zich onder verwijzing naar het rapport van Copijn heeft verzet tegen de kap van deze bomen, kan dit betoog dan ook onbesproken blijven.
8.5
Het voorgaande betekent dat het geschil feitelijk beperkt is tot 33 bomen, namelijk de bomen met de nummers 14, 15, 24, 42, 45, 143, 175, 176, 177, 184, 191 en 199 die volgens Copijn behouden kunnen blijven, en de bomen met de nummers 43, 44, 56, 73, 87, 110, 116, 117, 144, 171, 172, 173, 174, 180, 185, 186, 194, 195, 204, 226 en 77C die volgens Copijn eventueel behouden kunnen blijven. De vraag of verweerder voor elk van deze 33 bomen gevolgd kan worden in het standpunt dat zij gekapt moeten worden, vergt een inhoudelijke beoordeling waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet goed leent. Daarbij speelt een rol dat (de deskundigen van) partijen verschillend aankijken tegen de waarde en kwaliteit van deze bomen. De voorzieningenrechter is er voorshands niet van overtuigd dat het standpunt van verweerder dat elk van deze bomen niet waardevol en van slechte kwaliteit is, in bezwaar zonder meer kan standhouden. Dat betekent dat de voorzieningenrechter aan de hand van een belangenafweging zal beoordelen of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening totdat verweerder op het bezwaar van verzoeker heeft beslist.
8.6
De voorzieningenrechter acht de onomkeerbare gevolgen van het kappen van deze bomen zwaarwegend. Daartegenover staan de belangen van onderhoud en veiligheid die verweerder aan de vergunningverlening ten grondslag heeft gelegd. Het door vergunninghouders genoemde belang dat de kap wenselijk is met het oog op de voorgenomen verkoop van het perceel, legt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen gewicht in de schaal. Dit is geen belang dat bij een omgevingsvergunning als hier aan de orde dient te worden meegewogen.
8.7
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient op dit moment het meeste gewicht te worden toegekend aan het door verzoeker ingeroepen belang van het voorkomen van onomkeerbare gevolgen. Gebleken is dat de afgelopen 20 jaar geen onderhoud heeft plaatsgevonden aan het bos. Daarom valt niet in te zien waarom het noodzakelijk is dat dit onderhoud nog hangende de lopende bezwaarprocedure zou moeten worden uitgevoerd. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat de bezwaarcommissie inmiddels advies heeft uitgebracht en dat verweerder ter zitting heeft bevestigd dat het besluit op bezwaar op korte termijn tegemoet gezien kan worden. Bovendien is niet gebleken dat in het bos sprake is van gevaarlijke situaties die ertoe nopen dat op korte termijn tot het vellen van de bomen wordt overgegaan.
9. Het verzoek om voorlopige voorziening zal gedeeltelijk worden toegewezen en het primaire besluit zal worden geschorst tot zes weken na het besluit op bezwaar, voor zover dat betrekking heeft op de 33 bomen met nummers 14, 15, 24, 42, 43, 44, 45, 56, 73, 87, 110, 116, 117, 143, 144, 171, 172, 173, 174, 175, 176, 177, 180, 184, 185, 186, 191, 194, 195, 199, 204, 226, en 77C. Gelet hierop behoeft hetgeen verzoeker verder heeft aangevoerd geen bespreking.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek gedeeltelijk toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gedeeltelijk verzoek toe;
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar, voor zover dat betrekking heeft op de bomen met nummers 14, 15, 24, 42, 43, 44, 45, 56, 73, 87, 110, 116, 117, 143, 144, 171, 172, 173, 174, 175, 176, 177, 180, 184, 185, 186, 191, 194, 195, 199, 204, 226, en 77C;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.