5.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door zijn zwager in zijn gezicht, arm en buik te steken en snijden. De verdachte is naar het huis van zijn ouders gegaan en riep naar zijn moeder dat hij haar dood zou maken. Het slachtoffer is tussenbeide gekomen om de situatie te sussen en heeft dat met ernstige steekverwondingen moeten bekopen. Familieleden, onder wie jonge kinderen, zijn getuige geweest van het geweld dan wel de gevolgen daarvan. Het slachtoffer heeft vier dagen in het ziekenhuis gelegen en heeft ontsierende littekens aan zijn gezicht en arm overgehouden aan het geweld. Daarnaast heeft het slachtoffer psychisch letsel en mobiliteitsverlies aan zijn linkerarm opgelopen. Dat de steekpartij geen fatale afloop heeft gehad, is een gelukkige omstandigheid die zeker niet te danken is aan het handelen van de verdachte.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 september 2021. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder is veroordeeld voor twee geweldsdelicten.
Gedragskundige rapportages en andere adviezen
De rechtbank heeft kennisgenomen van onder meer de volgende rapporten:
- voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever (Fivoor) van 11 december 2019;
- reclasseringsadvies rechtszitting (Fivoor) van 12 maart 2020;
- consult strafrechtspleging (NIFP) van 12 november 2020;
- pro Justitia rapport (NIFP, psychologisch onderzoek) van 15 december 2020;
- pro Justitia rapport (NIFP, psychiatrisch onderzoek) van 21 december 2020;
- reclasseringsadvies rechtszitting (Fivoor) van 19 januari 2021;
- pro Justitia rapport (NIFP, triple onderzoek) van 30 augustus 2021.
De verdachte heeft niet heeft willen meewerken aan persoonlijkheidsonderzoeken. Dit heeft ertoe geleid dat hij, na een bevel daartoe van de rechtbank, van 10 mei 2021 tot 24 juni 2021 ter observatie opgenomen is geweest in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) en is onderzocht door een multidisciplinair team. Dit heeft geresulteerd in een Pro Justitia rapportage, uitgebracht op 30 augustus 2021 (hierna: het PBC-rapport) en ondertekend door de onderzoekers: H.T.J. Boerboom (psychiater), A.Z. Botermans (psychiater in opleiding) en G.M. Jansen (GZ-psycholoog).
Uit het PBC-rapport blijkt dat de verdachte weer heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Hierdoor hebben geen somatisch, testpsychologisch en psychomotorisch onderzoek plaatsgevonden. Ook heeft hij geen machtigingen verleend voor het opvragen van medische en psychologische informatie. Dit heeft ertoe geleid dat de deskundigen niet tot diagnostische conclusies hebben kunnen komen. Op basis van observaties, gespreksindrukken en dossierinformatie hebben zij wel het vermoeden van een psychische stoornis bij de verdachte gekregen. De deskundigen zien sterke aanwijzingen voor een stoornis in het gebruik van middelen. Een waarschijnlijke hypothese is volgens de deskundigen dat naast middelengebruik, of in combinatie daarmee, sprake is van een psychotische kwetsbaarheid. Zij schrijven daarover – onder meer – het volgende.
De verdachte ontkent tegenover de deskundigen het gebruik van middelen volledig, maar collaterale informatie van zijn familie, ex-partner, verschillende politiemutaties en aanmeldingen voor verslavingszorg, doen sterk vermoeden dat er sprake is (geweest) van middelenmisbruik van cannabis en cocaïne en mogelijk ook heroïne. De verdachte heeft in het verleden aan de reclassering en de politie wel verteld dat hij middelen heeft gebruikt.
Vanaf 2017 zijn er bemoeienissen vanuit GGZ Delfland. Hier zou de verdachte met schizofrenie van het paranoïde type zijn gediagnosticeerd. Primaire bronnen met daarin de onderbouwing zijn echter niet aanwezig, doordat de verdachte geen machtigingen voor het verstrekken van informatie door instanties heeft ondertekend. Zijn familie beschrijft dat er al veel langer problemen waren met verdachte. Moeder legt een relatie tussen het niet innemen van medicatie en agressie. Sinds 2017 zijn er meerdere meldingen van achterdocht, bedreigingen naar buren en conflicten in opvanglocaties.
Er is bij de verdachte sprake van een zorgelijke maatschappelijke teloorgang sinds de scheiding van zijn (ex)vrouw in 2018. Hij disfunctioneert sindsdien op verschillende levensgebieden. Na de scheiding van zijn vrouw heeft hij wisselende woon- en/of verblijfplaatsen, is hij werkloos, is er sprake van een moeizaam beloop van zijn contact met zijn familie en eigen gezin, heeft hij moeite met het accepteren van zorg en heeft hij verschillende contacten met politie en justitie gehad, onder meer wegens huiselijk geweld.
De reclassering (adviesrapport 19 januari 2021) stelt dat het waargenomen beeld tijdens eerdere contacten sterk overeenkomt met de diagnose paranoïde schizofrenie, zoals eerder is gesteld: de verdachte is schichtig, achterdochtig en lijkt auditieve en visuele hallucinaties te hebben. Er is sprake van onvoorspelbaar en grensoverschrijdend gedrag met snel oplaaiende agressie en een gebrekkige zelfbeheersing. De verdachte wordt verder beschreven als sterk zorgmijdend, hij laat zich moeilijk benaderen, begeleiden en behandelen, afspraken worden onvoldoende nagekomen. Ziektebesef is afwezig.
In de periode voorafgaande aan het ten laste gelegde zijn er vanuit de opvanglocatie waar de verdachte verbleef aanwijzingen voor sterk wantrouwen en waanideeën in het kader van
schizofrenie. De reclassering beschrijft dat de verdachte bij huisbezoeken kon koken van woede en moeite had om zich te beheersen. In het trajectconsult d.d. 12 november 2020 wordt de verdachte beschreven als afwezig, vertraagd in zijn antwoorden, niet goed te volgen met een wisselend affect, dan weer nors, dan weer oninvoelbaar lachen. De oninvoelbaarheid zou kunnen wijzen op een psychotisch toestandsbeeld, aldus de trajectpsycholoog. Psycholoog Bullens (rapport van 15 december 2020) beschrijft dat de verdachte op een waanachtige manier vertelt over het ten laste gelegde. Zijn familie zou een list verzonnen hebben om hem te grazen te nemen. Het is mogelijk dat de verdachte na het ten laste gelegde psychotisch ontregelde vanwege ontwenningsverschijnselen.
Vanwege psychotische ontregeling, suïciderisico, risico op gewelddadig gedrag en het vermoeden van druggebruik werd de verdachte in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum geplaatst. In de eerste periode was hij dreigend aanwezig, schreeuwde hij in zijn cel en vertoonde verbaal agressief gedrag naar het personeel, waarin hij niet te corrigeren was. Het beeld stabiliseerde, waarbij onduidelijk was of de verdachte zijn medicatie innam. Na 5,5 maand werd de verdachte ingesteld op antipsychotische dwangmedicatie.
Tijdens zijn verblijf in het PBC wordt gezien dat de verdachte niet altijd goed afstemt in het
contact met anderen, lacht op ongepaste momenten, zijn denken iets vertraagd is met
inhoudelijk achterdocht en momenten heeft dat hij uit contact raakt met de onderzoekers. Gedurende de observatieperiode wordt de antipsychotische medicatie van de verdachte
(tijdelijk) gestaakt. Het is opvallend dat er na het staken van de medicatie door de onderzoekers een toenemend labiel affect wordt gezien, waarbij de verdachte erg emotioneel
wordt. De verdachte blijft echter elke vorm van psychotische symptomen ontkennen en
nergens worden de kernsymptomen van een psychose, namelijk wanen en/of hallucinaties
duidelijk beschreven.
Er kan door de deskundigen geen sluitende diagnose worden gesteld. Het is ook niet mogelijk om binnen het PBC-onderzoek vast te stellen welke diagnose ten grondslag ligt aan eventuele psychotische symptomen. Er kan – zoals vermoedelijk eerder gesteld – sprake zijn van schizofrenie, maar een psychotische stoornis door een somatische oorzaak kan evenmin worden uitgesloten. Een psychotische stoornis veroorzaakt door middelen zou ook goed mogelijk zijn, omdat er geen zicht is op zijn gebruik, hoe lang de verdachte middelenvrij is en hoe lang psychotische verschijnselen zonder middelen zouden voortduren. Dat de verdachte na het staken van medicatie lijkt te ontregelen zou kunnen passen bij een toename van psychose, niet veroorzaakt door middelen, maar kan ook passen bij het afbouwen van deze medicatie.
Ziekelijke stoornis van de geestvermogens
Gelet op voorgaande inhoud van het PBC-rapport en de daaraan ten grondslag liggende rapportages en adviezen, stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hoewel de gedragsdeskundigen door de beperkingen van hun onderzoek – die voortkomen uit de weigerachtige houding van de verdachte – geen diagnose hebben kunnen stellen, ziet de rechtbank voldoende aanwijzingen voor die vaststelling, in het bijzonder het consistent beschreven beloop van gedrag en symptomen door de jaren heen, gecombineerd met de maatschappelijke teloorgang, passend bij een stoornis in middelengebruik en/of schizofrenie of een andere psychotische stoornis. Het beschreven gedrag heeft de rechtbank ook zelf waargenomen bij de verdachte op de terechtzitting van 8 oktober 2021. De verdachte fluctueerde in zijn emoties, het ene moment was hij boos en begon hij te schreeuwen en te wijzen in de richting van de benadeelde partijen, het andere moment werd hij emotioneel en begon hij te huilen of juist oninvoelbaar te lachen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de ziekelijke stoornis ook aanwezig was ten tijde van het bewezen verklaarde feit. De verdachte vertoonde immers in de periode daarvóór gedrag dat met die stoornis in verband te brengen is, en kort daarna ook.
Toerekeningsvatbaarheid
Hoewel de rechtbank ervan uitgaat dat er bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens
ten tijdevan het bewezen verklaarde feit, kan zij niet vaststellen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd
onder invloedvan die stoornis. Als gevolg van zijn niet meewerken aan gedragskundig onderzoek, heeft de rechtbank onvoldoende zicht gekregen op de gedachten, belevingen en drijfveren van de verdachte in de aanloop tot en ten tijde van het bewezen verklaarde. Dat betekent dat de rechtbank het bewezen verklaarde volledig toerekent aan de verdachte.
Oplegging van een maatregel
Gelet op de inhoud van voormelde rapporten, de ernst van het bewezen verklaarde feit en het strafblad van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van personen. De rechtbank acht behandeling van de stoornis(sen) van de verdachte noodzakelijk. Zij betrekt daarbij dat de reclassering bij herhaling (rapporten van 11 december 2019, 12 maart 2020 en 19 januari 2021) heeft gerapporteerd dat het risico op recidive en op letselschade hoog is. De algemene veiligheid van personen vereist naar het oordeel van de rechtbank oplegging van de maatregel van tbs. De rechtbank acht het onverantwoord om de verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren.
Ook aan de overige vereisten voor het opleggen van tbs is voldaan. Het bewezen verklaarde is een feit waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en tijdens het begaan van het feit bestond bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Naar het oordeel van de rechtbank vereist de algemene veiligheid van personen tevens de verpleging van overheidswege van de verdachte. Zij neemt daartoe in aanmerking dat de verdachte een gebrek aan ziektebesef en -inzicht heeft en niet intrinsiek gemotiveerd is om medicatie te nemen, zodat oplegging van tbs met voorwaarden niet in aanmerking komt.
Op de voet van het bepaalde in artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering, wordt vastgesteld dat het bewezen verklaarde strafbare feit gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat naast de maatregel van tbs – ter vergelding en normstelling – een straf dient te worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het feit, niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, waarbij zij heeft meegewogen dat weliswaar sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, maar dat aan het slachtoffer geen levensbedreigend letsel is toegebracht.