6.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft een 26-jarige jonge man, die een wandelingetje maakte, aangesproken, geslagen, een mes met een lemmet van ruim 20 centimeter dat hij bij zich droeg, gepakt en toen het slachtoffer weg probeerde te rennen hem daarmee zo ver in de rug gestoken dat het mes tot aan het heft in de rug terechtkwam. Het slachtoffer heeft daarna vier dagen moeten vechten voor zijn leven en is uiteindelijk bezweken aan de gevolgen van de steekwond. Het slachtoffer was volkomen willekeurig gekozen. De verdachte had geld nodig omdat hij van zijn oma geen geld kreeg. Hij dacht dat het slachtoffer geld had omdat hij een mooie jas droeg en is daarom op hem afgestapt. Gezien het ernstige letsel moet het slachtoffer veel pijn en angst hebben doorgemaakt. De verdachte heeft het slachtoffer door zijn handelen zijn kostbaarste bezit, namelijk zijn leven, afgenomen. Aan de nabestaanden, waaronder zijn ouders, zijn stiefvader en zijn broer is hierdoor onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht. Zij moeten verder leven zonder hun zoon en broer en zij zullen deze afschuwelijke gebeurtenis, het verlies van hun dierbare op een dergelijke brute en volstrekt zinloze wijze, een plek moeten geven. Dit zal een langdurig proces zijn, gezien de bruutheid en onvoorstelbaarheid van deze gebeurtenis.
Ruim een week voor deze afschuwelijke daad heeft de verdachte ook nog een man bedreigd met een mes en hem geschopt waardoor hij op de grond viel. Het slachtoffer rende weg en de verdachte rende nog achter hem aan. Dit moet een heftige ervaring voor de aangever zijn geweest, te meer gezien de gebeurtenis van een week later.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gezien dat de verdachte een blanco strafblad heeft.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport met bijlagen van d.d. 23 augustus 2021, van het klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia, ondertekend door M. Keppel, GZ-psycholoog en T. den Boer, psychiater. Het rapport houdt onder meer het volgende in.
Het is niet gelukt om de problematiek van de betrokkene te ontrafelen en in een volledig diagnostisch beeld te vatten. Op basis van de observatie in samenhang met informatie over de levensloop, de klinische indrukken en het psychologisch testonderzoek, ontstaat er toch een voldoende helder beeld om de actuele psychische toestand te beschrijven en te extrapoleren naar de periode voorafgaand en ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Er is bij betrokkene sprake van een op de voorgrond staande ernstige psychische ontregeling (een ziekelijke stoornis) waarvan de precieze aard nog niet vastgesteld kan worden. In classificerende termen spreekt men van een depressieve stoornis met stemmingscongruente psychotische (deels religieus ingekleurd), melancholische (waaronder nihilisme) en gemengde kenmerken (waaronder agitatie).
Deze centraal staande ernstige psychische ontregeling leidt tot ontregeling van de stemming, van het denken en het gedrag. Het beeld kent een grillig verloop met wisselend gedrag. Ontremming van stemming en daarmee samenhangende emoties, draagt bij aan ontremming van gedrag met (al dan niet agressief) grensoverschrijdend handelen tot gevolg, hetgeen wordt afgewisseld met periodes met terugtrekkend gedrag. Het denken kenmerkt zich door oordeels- en kritiekstoornissen, mede in de vorm van verlies van adequate verbinding met de realiteit, beïnvloed door de ernstige stemmingsontregeling. Het huidige gedragsbeeld vormt een contrast met het functioneren van betrokkene voorafgaand aan de zomer van 2020. Er is dan ook sprake van een knik in zijn ontwikkeling met het ontstaan van een ernstig depressief beeld, met melancholische, psychotische en gemengde kenmerken. Kenmerken van zijn op de voorgrond staande psychische ontregeling zijn vervreemding van zijn omgeving, met het idee dat er niemand voor hem is, bijdragend aan suïcidaliteit en suïcidale gestes, mogelijk ook de aanwezigheid van auditieve hallucinaties, ongeremde boosheid jegens zichzelf en anderen met agressieve handelingen tot gevolg en het uitvoeren van rituelen om de onderliggende ontregeling te bestrijden. De resultaten van het psychologisch testonderzoek dragen bij aan het beeld van een massieve psychische ontregeling, waarbij de uitingsvorm grillig is, deels veroorzaakt door het resoneren met de context waarin hij verblijft. Betrokkene tracht de onderliggende ontregeling aan het zicht te onttrekken, door deze ontregeling onder controle te houden met rituelen, maar ook door zich ‘blij’ voor te doen en door te benadrukken dat hij niet ‘ziek’ is. Het wisselende beeld is geen indicatie dat de ernst van de psychische ontregeling beperkt is, integendeel.
Omwille van de massieve ontregeling met vergaande invloed op het beleven, denken en handelen van onderzochte, wordt geadviseerd hem de feiten ten minste verminderd toe te rekenen. Er is onvoldoende zicht op de precieze mate en uitingsvorm van ontregeling, gelet op de fluctuaties in het toestandsbeeld. Of ook sprake was van dwingende imperatieve hallucinaties (stemmen) die de toch al beperkte keuzevrijheid verder onder druk zetten is niet bekend geworden maar zeker ook niet uit te sluiten. Om die reden kan een advies om het tenlastegelegde niet toe te rekenen niet onderbouwd worden, samenhangend met de geschetste beperkingen. Op basis van de ernst en omvang van de aanwezige psychopathologie met gevolgen voor het denken en het handelen wordt een overweging om het tenlastegelegde niet toe te rekenen zeker begrijpelijk geacht.
Dit alles leidt dan ook tot het advies om betrokkene het tenlastegelegde vergaand verminderd toe te rekenen.
Samenvattend wordt het risico op herhaling van ernstig geweld als hoog ingeschat, samenhangend met de op de voorgrond staande psychische ontregeling. Het is dan ook van belang dat onderzochte behandeld wordt, teneinde stabiliteit te hervinden. Behandeling zal dienen te bestaan uit medicatie, het bieden van een gestructureerde omgeving waarin hij tot rust kan komen en nadere (traject)diagnostiek. De komende periode zal uitwijzen of er primair sprake is van een ernstige stemmingsstoornis met psychotische kenmerken, of dat de huidige ontregeling het begin is van een chronisch psychotische stoornis. Hiervoor is een behandelomgeving, gericht op behandeling van psychiatrische problematiek, noodzakelijk. De verdachte mist probleeminzicht en tracht de ontregeling te controleren en te maskeren. Vanuit die achtergrond is er dan ook geen vanzelfsprekende hulpvraag. Behandeling is echter noodzakelijk en dient vorm te krijgen binnen een hoog beveiligde omgeving, gezien het gesignaleerde risico op herhaling van ernstig geweld.
Een dergelijke behandeling vergt een langdurig klinisch traject.
Om die reden adviseren onderzoekers dan ook om de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Binnen die context dient vervolgonderzoek plaats te vinden, zowel trajectdiagnostiek als aanvullend (neuro) psychologisch testonderzoek en onderzoek van de invloed van contextuele factoren (familie, cultuur en religie) in de ontwikkeling van de verdachte. Deze aspecten dienen een rol te krijgen in de concreet vorm te geven behandeling, teneinde het recidivegevaar te verminderen en in het kader van de verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 1 oktober 2021. De raad adviseert eveneens om de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk aan de verdachte op te leggen. Opgemerkt wordt dat geen enkele optie voorziet in een stabiele en voldoende gestructureerde omgeving die nodig is om nu of op termijn aan een ambulante en/of systeemgerichte behandeling te kunnen denken. Ook vanuit dat perspectief is intramurale behandeling onvermijdelijk. Er dient wel aandacht te zijn voor de verblijfsstatus van de verdachte en op welke wijze daaraan vervolg wordt gegeven zodra hij uit de geslotenheid van detentie of behandeling komt.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en zal de adviezen volgen. De rechtbank ziet onvoldoende reden om de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar te verklaren, nu een meer volledig onderzoek en het stellen van een volledige diagnose niet mogelijk bleek. Wel is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat, gezien het zeer zorgelijke beeld van de psychische ontregeling van de verdachte, de bewezen verklaarde feiten hem sterk verminderd zijn toe te rekenen.
De afdoening
Gezien de zeer grote ernst van met name het onder 1 bewezen verklaarde feit en het gegeven dat de verdachte weliswaar als sterk verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd maar dus wel strafbaar is, is een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan de orde. De duur hiervan zal de rechtbank, rekening houdend met leeftijd van de verdachte die 16 jaar was ten tijde van het delict en zijn sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, bepalen op 15 maanden. De rechtbank realiseert zich daarbij terdege dat deze duur en welke duur dan ook die in het kader van het jeugdstrafrecht kan worden opgelegd, geen recht doet aan hetgeen het slachtoffer heeft moeten doorstaan en waarmee diens nabestaanden moeten leren te leven.
Naast jeugddetentie zal de rechtbank ook de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen. De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven betreffen waarvoor deze maatregel kan worden opgelegd. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel gezien de hierboven geschetste bevindingen van de gedragsdeskundigen en de Raad voor de Kinderbescherming in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van de maatregel mogelijk is voor zover deze de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank realiseert zich dat de behandeling in het kader van de PIJ-maatregel pas kan starten als de jeugddetentie van 15 maanden die de rechtbank hem oplegt is uitgezeten. Niettemin hoopt de rechtbank dat het tot de mogelijkheden behoort dat de verdachte, zodra het vonnis onherroepelijk is, in de justitiële jeugdinrichting zo snel mogelijk op een behandelafdeling wordt geplaatst opdat hij, vooruitlopend op het starten van de PIJ-maatregel, alvast met zijn behandeling kan beginnen.