ECLI:NL:RBDHA:2021:11481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.12931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van kennelijke ongegrondheid en misleiding omtrent identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een man van Gambiaanse nationaliteit, heeft een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep van eiser tegen deze afwijzing. Eiser stelt dat hij vanwege de seksuele geaardheid van zijn zus in Gambia wordt bedreigd en dat hij om die reden asiel zoekt. Hij heeft echter geen overtuigend bewijs geleverd dat zijn asielrelaas geloofwaardig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in eerdere verklaringen in Italië een andere geboortedatum heeft opgegeven dan hij in Nederland heeft gedaan. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eiser de autoriteiten in Nederland heeft misleid over zijn identiteit. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard voor zover het betreft het inreisverbod, omdat hij geen gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze te geven over dit besluit. De rechtbank heeft echter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat hem een vertrektermijn wordt gegund, en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12931

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

ProcesverloopBij besluit van 4 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.12932, op 1 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Diaby. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geb. datum] 2003. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn zus lesbisch is en dat hij om die reden werd gepest en soms ook geslagen door jongeren in de buurt. Door problemen van zijn zus was hij genoodzaakt om Gambia samen met haar te verlaten. De reis is betaald van het geld dat zijn zus heeft gestolen van een vereniging waarvan zij het geld beheerde. In Ter Apel heeft eiser een Gambiaanse man horen vertellen over een lesbische vrouw die Gambia is ontvlucht met haar broertje en die geld van de vereniging Susuwo (de vereniging) heeft gestolen. De leden van de vereniging zouden volgens deze man te horen hebben gekregen dat de zus is overleden en zouden nu op zoek zijn naar het broertje, omdat ze het geld terug willen hebben. Eiser stelt dat dit verhaal over hem en zijn zus gaat. Bij terugkeer in Gambia vreest eiser voor pesterijen van de bevolking over de geaardheid van zijn zus en voor de leden van de vereniging waarvan zijn zus het geld beheerde.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen vanwege vermeende homoseksualiteit zus;
Problemen door schulden van zus die verhaald worden op betrokkene.
3. Eisers asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de door eiser in Nederland opgegeven leeftijd niet wordt gevolgd, aangezien uit informatie van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat eiser in Italië als meerderjarige is geregistreerd. [1] Eiser heeft niet met officiële bewijsmiddelen aangetoond dat de leeftijdsregistratie in Italië onjuist is.
Verweerder gelooft de gestelde problemen vanwege de homoseksualiteit van eisers zus, maar concludeert dat hieruit niet volgt dat eiser internationale bescherming nodig heeft. Verweerder gelooft niet eisers verklaringen over zijn problemen in verband met de schulden van zijn zus.
Gezien het afleggen van valse verklaringen over zijn leeftijd, heeft eiser volgens verweerder getracht om hem te misleiden over zijn identiteit. [2]
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn asielaanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond. Van misleiding, zoals omschreven in paragraaf C2/7.3 van de Vc [3] is volgens hem geen sprake. Eiser verwijst naar de processen-verbaal van gehoor op 18 en 19 november 2019 bij de vreemdelingenpolitie (AVIM). Eiser merkt op dat de conclusie van de AVIM [4] en de IND [5] ten aanzien van zijn leeftijd evident niet overeenkomen. Hij stelt dat de leeftijdsschouw niet conform de Werkinstructie 2018/19 (WI 2018/19) heeft plaatsgevonden. Uit de werkinstructie volgt dat het voor de medewerker van het aanmeldgehoor niet mogelijk is om het proces-verbaal van de AVIM/Kmar [6] in te zien voor de eigen schouw. Verder dienen ook het gedrag en de verklaringen van de vreemdeling te worden betrokken bij het oordeel. Uit eisers verklaringen blijkt van traumatische gebeurtenissen.
Er kan volgens eiser niet worden uitgegaan van de leeftijdsregistratie in Italië. Hij verwijst in dit verband naar publicaties van Amnesty International [7] en van De Groene Amsterdammer. [8] Verweerder had in dit geval onderzoek moeten doen naar de wijze waarop de registratie in Italië tot stand is gekomen. Eiser heeft vanaf het begin consistent verklaard over de onjuiste registratie in Italië. Eiser is zelf nooit in het bezit geweest van zijn geboorteakte, er kan van hem dan ook niet gevraagd worden die te overleggen, nog daargelaten dat dit geen identificerend document is.
Verweerder accepteert volgens eiser ten onrechte niet dat eiser uit angst niet heeft doorgevraagd naar het hem in Ter Apel vertelde verhaal. Meer informatie uit Gambia zou naar eiser kunnen leiden. Daarnaast is hem ten onrechte tegengeworpen dat hij niet overtuigend kan toelichten hoe de vereniging in Gambia op de hoogte zou zijn geraakt van het overlijden van zijn zus in Libië. Eiser is zelf niet in Gambia en van hem kan niet verwacht worden dat hij contact opneemt met zijn vervolgers. Ook is onvoldoende gemotiveerd tegengeworpen dat het niet geloofwaardig is dat eisers zus geld heeft beheerd van de vereniging terwijl het gerucht ging dat zij homoseksueel is.
Eiser voert voorts aan dat de traumatische gebeurtenissen vanaf het moment van plotseling vertrek uit Gambia aanleiding zouden moeten zijn voor verweerder om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid.
Tot slot stelt eiser dat er ten onrechte een inreisverbod is opgelegd voor de duur van twee jaar. In het voornemen is eiser hiermee niet geconfronteerd en hij heeft dan ook geen zienswijze kunnen indienen. De termijn van vijf dagen voor het indienen van aanvullende gronden is te kort geweest voor de gemachtigde van eiser om het inreisverbod met eiser te bespreken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet in geschil is dat eiser geen zelfstandige vrees ontleent aan de seksuele gerichtheid van zijn zus.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet ten onrechte kanttekeningen geplaatst bij het feit dat eiser op basis het verhaal van de persoon in Ter Apel zegt ervan overtuigd te zijn dat hij wordt gezocht door leden van de vereniging. In dit verband heeft verweerder kunnen opmerken dat eiser in het hem vertelde verhaal niet bij voor-en achternaam is genoemd en dat ook de naam van de vereniging niet is genoemd. Voor zover eiser heeft gesteld hij uit angst niet om meer details heeft gevraagd, heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser volgens zijn verklaringen via degene die hem het verhaal heeft verteld wel probeert erachter te komen hoe groot de schuld is. Eiser heeft verder niet kunnen toelichten hoe de vereniging op de hoogte zou zijn geraakt van het overlijden van zijn zus in Libië en waarom de leden van de vereniging daarom de schuld verhalen op hem. Eisers verklaring dat hij dit niet weet, heeft verweerder als niet-overtuigend kunnen aanmerken. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser persoonlijk niet heeft vernomen van de gestelde schuldeisers of de Gambiaanse autoriteiten. Tot slot heeft verweerder ook vraagtekens kunnen plaatsen bij eisers verklaring dat zijn zus het geld van de vereniging beheerde, terwijl volgens andere verklaringen van eiser het gerucht rondging over haar homoseksualiteit. Dat een gerucht klein begint, zoals eiser stelt, neemt niet weg dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat uit eisers verklaringen volgt dat iedereen in de omgeving wist van de beschuldigingen over de geaardheid van eisers zus en dat het beheerde geld mede afkomstig was van buurtgenoten.
7. Verweerder heeft op grond van de voorgaande tegenwerpingen niet ten onrechte geconcludeerd dat eisers gestelde problemen met de vereniging niet geloofwaardig zijn. De aanvraag is daarom terecht afgewezen.
8. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw [9] kan een asielaanvraag worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn [10] indien de vreemdelingen de minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden.
9. Volgens het beleid van verweerder neergelegd in paragraaf C2/7.3 van de Vc, wordt onder misleiden verstaan dat de vreemdeling probeert in een gunstiger positie te komen door bewust informatie te verstrekken die aantoonbaar onjuist is of informatie achter te houden. Van misleiden is volgens het beleid in ieder geval sprake als de vreemdeling valse informatie heeft verstrekt over zijn identiteit of nationaliteit of de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt zoals beschreven in paragraaf C1/4.2 van de Vc.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser verweerder heeft misleid omtrent zijn identiteit. Uit het proces-verbaal van gehoor van 18 november en het verslag van het aanmeldgehoor van 20 november blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij in 2003 geboren is. Uit het proces-verbaal van gehoor van 19 november 2019 blijkt echter dat eiser heeft verklaard dat hij zelf eerder in Italië het geboortejaar 1999 heeft opgegeven. Uit het door verweerder verrichte onderzoek volgt verder dat eiser in Italië daarnaast staat geregistreerd met geboortejaar 1990. Verweerder mag van deze eerdere registraties uitgaan. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde geboortedatum onjuist is. Hierin is hij niet geslaagd. Algemene kritiek op de wijze waarop asielzoekers in Italië worden geregistreerd is hiervoor onvoldoende. Nu eiser zelf heeft verklaard dat hij het in Italië geregistreerde geboortejaar 1999 heeft opgegeven, kan hij niet worden gevolgd in zijn betoog dat hij consequent zou hebben verklaard dat zijn registratie in Italië onjuist is. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser in Nederland bewust onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de wijze waarop de schouw is uitgevoerd, kan niet leiden tot een andere conclusie en behoeft dus geen bespreking.
11. Voor zover eiser een beroep doet op een discretionaire bevoegdheid vanwege gestelde traumatische gebeurtenissen, in het bijzonder een detentie in Libië en het overlijden van zijn zus daar, wordt overwogen dat verweerder uitdrukkelijk heeft besloten om geen gebruik te maken van zijn ambtshalve bevoegdheid op grond van de artikelen 3.6a, eerste lid, of 3.6b, eerste lid, van het Vb. Ook heeft verweerder overwogen dat de door eiser genoemde gebeurtenissen niet vallen binnen de reikwijdte van het traumatabeleid. Eiser heeft niet geconcretiseerd waarom diezelfde gebeurtenissen voor verweerder redelijkerwijs aanleiding hadden moeten zijn om gebruik te maken van één van genoemde bevoegdheden.
12. Eiser voert terecht aan dat over het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod geen voornemen is uitgebracht, zodat hij hier geen zienswijze op heeft kunnen geven. Dat betekent dat het inreisverbod niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep is dan ook gegrond, voor zover gericht tegen het uitvaardigen van een inreisverbod. Het bestreden besluit zal in zoverre dan ook worden vernietigd.
13. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen deel van het bestreden besluit in stand te laten. Nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser hem heeft misleid omtrent zijn identiteit heeft verweerder de asielaanvraag immers terecht afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. Het is beleid van verweerder [11] om in die gevallen aan de vreemdeling een vertrektermijn te onthouden. Eiser heeft in beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarom hem alsnog een vertrektermijn zou moeten worden gegund. Indien aan eiser geen vertrektermijn wordt gegund, is verweerder wettelijk gehouden om een inreisverbod uit te vaardigen. [12] Eiser heeft evenmin concrete feiten of omstandigheden gesteld waarom een inreisverbod desondanks achterwege zou moeten blijven. Dat de aan eiser op 10 augustus 2021 gegunde termijn voor het bekendmaken van de beroepsgronden hiervoor te kort zou zijn geweest, zoals hij stelt, neemt niet weg dat eiser nadien geen nadere gronden heeft geformuleerd.
14. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij tegen eiser een inreisverbod is uitgevaardigd;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1496 (duizendvierhonderdzesennegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2017, nummer 201604688/1/V3 en 20 maart 2017, nummer 201608167/l/V3.
2.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
5.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
6.Koninklijke Marechaussee.
7.Van 1 december 2019 getiteld: ‘Ze noemen het The Game. Maar het leven van deze kindmigranten staat echt op het spel’.
8.Van 22 januari 2020 getiteld: ‘Geboortedatum onbekend’.
9.Vreemdelingenwet 2000.
10.Richtlijn 2013/32/EU.
11.Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw, neergelegd in paragraaf A3/3.3 van de Vc.
12.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.