ECLI:NL:RBDHA:2021:11476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.15594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder, waarbij hem op 30 september 2021 een artikel 59a-maatregel en een artikel 59b-maatregel waren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de artikel 59a-maatregel op 11 oktober 2021 was opgeheven, maar dat dit niet betekende dat de artikel 59b-maatregel nietig of niet rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, omdat er voldoende gronden waren voor de veronderstelling dat eiser illegaal in Nederland verbleef.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de onrechtmatigheid van zijn staandehouding en het gebruik van handboeien, verworpen. Eiser had geen identiteitsdocumenten kunnen overleggen en was aangetroffen op een haventerrein, wat leidde tot een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit van eiser en voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van zijn asielaanvraag.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Postma).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 (het bestreden besluit I) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Bij besluit van 30 september 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b en onder c, van de Vw 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. De beroepen moeten ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 11 oktober 2021 de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 met ingang van 30 september 2021 opgeheven.
Verweerder heeft op 12 oktober 2021 de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b en onder c, van de Vw 2000 opgeheven vanwege eisers ingetrokken asielaanvraag.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. De gemachtigde van eiser heeft de zitting via Cisco CMS bijgewoond. Verweerder is fysiek ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. Ter zitting hebben partijen ingestemd om beide beroepen tegen de maatregelen van bewaring tezamen te behandelen.
Het bestreden besluit I
3. Eiser voert aan dat zijn staandehouding onrechtmatig is, omdat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Vw 2000.
3.1.
Uit het proces-verbaal van staandehouding en het proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2021 blijkt dat eiser is aangetroffen op het haventerrein te Sluiskil nadat hij een aangemeerd schip probeerde te ontvluchtte. Eiser was zeer verontreinigd door roet en kolen, die op het schip aanwezig waren. Desgevraagd kon eiser aan verbalisanten geen identiteitsdocument overleggen. Uit het tweede proces-verbaal van het artikel 59-gehoor van 30 september 2021 blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij naar Groot-Brittannië wilde reizen en dat hij van het schip ging nadat hij was gezien door de bemanning. Uit dit alles kan het vermoeden worden afgeleid dat eiser de intentie had om Nederland illegaal uit te reizen, hij zich onbevoegd op het schip bevond en hij zich op het schip had verstopt. Voormelde omstandigheden maken dat ten tijde van de staandehouding een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat het door verweerder gestelde vluchtgevaar voor het gebruik van handboeien tijdens het transport onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.1.
Op grond van artikel 22, eerste en tweede lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (de Ambtsinstructie) kan de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen als de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden. Op grond van het derde lid kunnen de in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden slechts gelegen zijn in de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, een en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt.
4.2.
Uit het proces-verbaal van staandehouding, proces-verbaal van bevindingen en proces-verbaal van het artikel 59-gehoor blijkt dat eiser samen met een andere vreemdeling het in het haventerrein aangemeerde schip probeerde te ontvluchten nadat zij waren ontdekt door de bemanning en dat een van hen van het schip is gesprongen. Hieruit volgt dat voldoende duidelijk is gebleken dat sprake was van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 22, tweede en derde lid, van de Ambtsinstructie. Het gestelde vluchtgevaar is door verweerder, zij het summier, voldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het bestreden besluit II
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
5.1.
Ter zitting heeft verweerder de door eiser betwiste grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000 prijsgegeven. De overige grondslagen en gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen heeft verweerder gehandhaafd.
5.2.
De grondslagen van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw 2000 zijn niet door eiser betwist. Reeds daarom is de maatregel van bewaring rechtmatig. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. De beroepsgrond dat verweerder deze maatregel van bewaring buiten de termijn van ophouding en dus te laat heeft uitgereikt, slaagt niet. Omdat eiser op dat moment al in detentie zat op grond van artikel 59a, eerste lid van de Vw 2000, die op dat moment nog rechtmatig was, was de ophouding niet nodig.
7. Eiser voert tot slot aan dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerst lid van de Vw 2000 onrechtmatig is omdat deze niet tegelijkertijd naast de maatregel van bewaring op grond artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 kon bestaan.
7.1.
Verweerder heeft op 30 september 2021 om 11:20 uur aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste van de Vw 2000 opgelegd. Uit Eurodac bleek dat eiser internationale bescherming in Griekenland geniet. Verweerder heeft daarom op dezelfde dag eiser opnieuw gehoord en aan hem om 16:50 uur de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid van de Vw 2000 opgelegd. Op 11 oktober 2021 heeft verweerder de artikel 59a-maatregel met ingang van 30 september 2021 opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden het voor eiser op 30 september 2021 voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij als asielzoeker in bewaring is gesteld vanwege zijn status in Griekenland. Het bestreden besluit II is materieel gezien aan te merken als een besluit dat in de plaats treedt van de voorgaande inbewaringstelling. Dat verweerder de artikel 59a-maatregel formeel gezien pas op 11 oktober 2021 met ingang van 30 september 2021 heeft opgeheven maakt niet dat de artikel 59b-maatregel nietig of niet rechtsgeldig was. Eiser heeft verder ook niet uitgelegd op welke wijze hij door de verlate formele opheffing in zijn belangen is geschaad. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.