ECLI:NL:RBDHA:2021:1145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
09/205060-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wraakporno, mishandeling en brandstichting met gevangenisstraf

Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, wraakporno en brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van zes maanden zijn levensgezel heeft mishandeld, waarbij hij haar meermalen in het gezicht en tegen andere delen van haar lichaam heeft geslagen en geschopt. Daarnaast heeft hij beelden van haar met ontblote borsten en naakt openbaar gemaakt, wat als wraakporno wordt gekwalificeerd. De verdachte heeft ook opzettelijk brand gesticht aan meerdere voertuigen, wat gemeen gevaar voor de omgeving heeft opgeleverd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met oplegging van maatregelen zoals een contactverbod en gedragsbeïnvloedende maatregelen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de geleden schade, gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van verkrachting. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/205060-20
Datum uitspraak: 9 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 13]
geboren op [geboortedatum 1] 1999 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 30 oktober 2020 (pro forma) en 26 januari 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. O.C. Bondam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of een meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 19 juli 2020 te 's-Gravenhage en/of Leidschenhage en/of Leidschenveen en/of Zoetermeer, althans in Nederland zijn levensgezel, [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 2] een of meermalen (telkens) (met kracht) in haar gezicht en/of tegen haar hoofd en/of benen en/of armen te slaan en/of te stompen en/of
- die [slachtoffer 2] een of meermalen (telkens) (met kracht) tegen haar lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te duwen en/of
- die [slachtoffer 2] een of meermalen (telkens) (met kracht) aan haar hoofd en/of benen te trekken en/of
- een of meermalen (telkens) met een scooter, althans een voertuig tegen die [slachtoffer 2] aan te rijden;
2
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te Den Haag, in elk geval in Nederland, van een persoon, te weten [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] , een of meer afbeelding (en) van seksuele aard openbaar heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die openbaarmaking nadelig voor die [slachtoffer 2] kon zijn, door:
- een of meer foto’s waarop die [slachtoffer 2] met ontblote borsten en/of naakt te zien is en/of
- een of meer video’s waarin te zien is dat die [slachtoffer 2] aan een penis zuigt en/of met haar blote billen op een penis zit en/of met ontbloot bovenlichaam onder een bed vandaan komt en/of
- een video waarin wordt ingezoomd op de vagina van die [slachtoffer 2] ,
op Instagram en/of andere social media te plaatsen en/of via WhatsApp en/of Instagram en/of andere social media naar andere personen te sturen;
3
hij op of omstreeks 5 augustus 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof en/of met een of meer auto’s ten gevolge waarvan een of meer auto’s (Mercedes en/of Toyota Aygo en/of Deawoo Tacuma) en/of een oplaadpaal en/of een regenpijp (bevestigd aan een woning) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand (en/of hevige rookontwikkeling ten gevolge daarvan) is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in de nabije omgeving staande woningen en/of geparkeerde auto's en/of andere goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
levensgevaar voor in die woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in die woningen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten
was;
4
hij op of omstreeks 27 juli 2020 te 's-Gravenhage door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het (meermalen)
- brengen en/of duwen en/of (vervolgens) houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in/tegen/over de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- brengen en/of duwen en/of (vervolgens) houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand in de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- brengen en/of duwen en/of (vervolgens) houden van en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in/tegen de mond van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (meermalen)
- die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of vast- en/of tegengehouden en/of
- op het (boven)lichaam en/of het (onder)lichaam van die [slachtoffer 2] is gaan zitten en/of liggen en/of
- de kleding en/of het ondergoed van die [slachtoffer 2] heeft uitgetrokken en/of
- een of meermalen de deur op slot heeft gedraaid en/of gedaan en/of
- de telefoon van die [slachtoffer 2] heeft afgepakt en/of
- dreigende uitlatingen naar die [slachtoffer 2] heeft gedaan (onder meer dat als zij op zou staan ze zou zien wat er ging gebeuren), en (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

3.Voorvraag

De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, kort gezegd doordat behalve aan hem niet ook aan de (zich in voorlopige hechtenis bevindende) verdachte afschriften van de processtukken zijn verstrekt. Dit had volgens de raadsman digitaal kunnen gebeuren, via een beveiligde USB-stick. Dit zou volgens de raadsman in geval van veroordeling primair tot strafvermindering moeten leiden en subsidiair tot de enkele constatering dat er sprake is van een vormverzuim.
De rechtbank overweegt dat het openbaar ministerie op grond van artikel 7 lid 1 van het Besluit processtukken in strafzaken tijdens het voorbereidende onderzoek zo spoedig mogelijk afschriften van processtukken waarvan de kennisneming is toegestaan aan de raadsman van de verdachte dient te verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat uit het Besluit, noch uit enige andere (wettelijke) bepaling i.c. de verplichting voortvloeit tevens een afschrift van de processtukken aan de verdachte te verstrekken. Dat betekent dat reeds om die reden geen sprake is geweest van een vormverzuim. Het verweer wordt verworpen.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onderdeel ‘levensgezel’ onder feit 1 en van de onderdelen over ‘levensgevaar’ en ‘gevaar voor zwaar lichamelijk letsel’ onder feit 3. Ten aanzien van feit 2 kan volgens de officier van justitie niet worden bewezen dat de verdachte afbeeldingen van seksuele aard op Instagram heeft gezet of naar vrienden heeft gestuurd, zodat de verdachte van dit onderdeel tevens vrijgesproken dient te worden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1, 3 en 4. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van verspreiding van de afbeeldingen via Instagram, Facebook, Snapchat of Internet. Voor zover noodzakelijk zal de rechtbank hierna de ingenomen standpunten nader bespreken.
4.3.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer 4] [slachtoffer 2] (hierna: aangeefster) heeft op 4 augustus 2020 aangifte gedaan van verkrachting door de verdachte in de nacht van 26 juli op 27 juli 2020. Zij verklaarde – kort gezegd – die avond mee te zijn genomen door de verdachte, haar vriend, naar zijn woning. In de woning zou de verdachte haar tegen haar wil hebben uitgekleed en mishandeld en meerdere malen verkracht. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij die nacht seks heeft gehad met aangeefster, maar dat dit vrijwillig en met haar instemming was, nadien is er een woordenwisseling ontstaan waaraan hij een kras op zijn buik heeft overgehouden veroorzaakt door aangeefster.
Steunbewijs
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (gestelde) seksuele handelingen: de aangever en de verdachte. Ook in deze zaak is dat het geval. Aangeefster zegt dat zij door de verdachte is verkracht, de verdachte zegt dat de seks vrijwillig was. De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Echter kan volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige, in dit geval de verklaring van aangeefster. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Op grond van inmiddels vaste rechtspraak kan in een dergelijke zedenzaak een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van aangeefster voldoende wettig bewijs opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende steunbewijs is voor de onder 4 ten laste gelegde gedragingen. In het proces-verbaal van forensisch onderzoek (p. 46 en 47) van 30 juli 2020 wordt gerelateerd dat boven de linker oogkas van aangeefster een verdikking van de oogkas wordt waargenomen en voorts letsel wordt gezien met behulp van een forensische lichtbron. Niet wordt vermeld wanneer dit letsel is of kan zijn ontstaan. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat genoemd letsel is ontstaan in de nacht van 26 op 27 juli 2020. Hetgeen wel noodzakelijk is om te kunnen dienen als steunbewijs omdat enkele dagen daarvoor ook nog sprake zou zijn geweest van mishandeling van aangeefster door de verdachte (ten laste gelegd onder feit 1). De huisgenoot van verdachte heeft die avond wel hard gepraat gehoord maar geen geschreeuw, zoals door aangeefster verklaard. Ook de omstandigheid dat aangeefster, zoals haar moeder en de getuige Ramesar hebben verklaard, de volgende dag respectievelijk op 3 augustus 2020 huilde, acht de rechtbank als zodanig onvoldoende redengevend om te kunnen vaststellen dat zij in de nacht van 26 op 27 juli 2020 is gedwongen tot het ondergaan van handelingen waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam.
De verklaring van aangeefster dat zij is gedwongen tot het moeten ondergaan van het seksueel binnendringen van haar lichaam door de verdachte wordt naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende ondersteund door andere, objectieve bewijsmiddelen in het dossier.
Conclusie
De rechtbank zal vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs, de verdachte vrijspreken van feit 4.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Feit 1
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020223418, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 252).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] , opgemaakt op 4 augustus 2020, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 7 t/m 38):
Rond januari of februari 2020 kwam mijn ex [verdachte 3] [verdachte 14] naar het huis van mijn ouders [woonplaats 1] (de rechtbank begrijpt: de wijk met deze naam in Den Haag) en gaf mij een vuistslag in mijn gezicht nadat ik de deur opendeed. In april sloeg hij met zijn vuist in mijn gezicht, dat was pijnlijk. Hij trok aan mijn haar en begon te slaan en sleurde mij van het bed af. Hij ging mij door de kamer slepen. Hij had mij bij mijn been gepakt. Hij sloeg mij op mijn arm en op mijn been, ik denk wel vijf keer. In Zoetermeer ging hij mij verder slaan met zijn vuist in mijn gezicht. Mijn oog was blauw en mijn lip gescheurd. Ik had veel pijn aan mijn lichaam waar hij mij had geslagen. Op 19 juli 2020 begon hij bij mijn tantes straatje [woonplaats 1] met slaan en schoppen. Hij sloeg mij twee keer waardoor mijn oor tegen de schuur aankwam. Mijn oor begon te piepen. Hij reed met zijn scooter tegen mij aan. Toen kwam er een vrouw naar mij toe. Ze had mij horen schreeuwen en vroeg of het goed met mij ging.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt op 11 augustus 2020, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 29 t/m 32):
Ik hoorde een scooter een soort slip maken. Ik hoorde een harde klap, die klonk als een pets en huid op huid contact. Ik hoorde een mannenstem. Ik zag de scooter wegrijden. Ik zag een meisje. Het meisje(de rechtbank begrijpt: aangeefster)
was emotioneel. Ze vertelde dat ze was geslagen.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige C. [slachtoffer 2] , opgemaakt op 6 augustus 2020, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 33 t/m 42):
Ergens in februari 2020 hoorde ik dat [slachtoffer 4] de deur open deed en dat zij toen klappen had gehad van [verdachte 4]Ik rende naar de hal toe en zij stond in de hal te huilen. Na de tweede mishandeling drie weken na die keer in februari liet zij mij een gebroken lip en blauwe plekken bij haar ogen zien. Ze zei dat dit door [verdachte 3] kwam. Twee weken geleden had zij rode en blauwe plekken in haar gezicht.
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgemaakt op 7 augustus 2020, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 55 t/m 62):
[verdachte 3] heeft [slachtoffer 4] geslagen. Ik hoorde haar schreeuwen. Ik zag dat zij een rode wang had. Op een ander moment had ze een kapotte lip en iets bij haar oog. U vraagt mij of er nog andere mishandelingen zijn. Op 19 juli rond 7 uur, half 8 belde zij mij huilend op. Ze zei dat ze geslagen was door [verdachte 3] . Er was een mevrouw die het gezien had.
5. Het geschrift, te weten het bij het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 augustus 2020, gevoegde overzicht van WhatsAppgesprekken, voor zover inhoudende (p. 132 en 133 met bijlagen):
[betrokkene 1] (22-7-2020): ‘Zoveel kansen heb je gehad. Is nu klaar.’
[betrokkene 1] (22-7-2020): ‘hij had je gewaarschuwd, nog 1 keer slaan en dan is het klaar.’
[verdachte 3] (22-7-2020): ‘Kijk ik wil veranderen. En laten zien dat ik echt van haar hou.’
Partiële vrijspraak levensgezel
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat in het dossier
onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te oordelen dat het slachtoffer
ten tijde van het ten laste gelegde feit de levensgezel was van de verdachte, in de zin dat zij
een nauwe persoonlijke betrekking onderhield die vergelijkbaar is met die tussen
echtgenoten of geregistreerde partners. De verdachte zal van dit onderdeel worden
vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020223418, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 252).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 januari 2021;
2. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] van 9 augustus 2020 (p. 217-222).
Feit 3
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020231987, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, basisteam Leidschenveen-Ypenburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 253 t/m 515).
1. Het proces-verbaal van aangifte van C. [slachtoffer 2] , opgemaakt op 5 augustus 2020, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 297 en 298):
Ik doe aangifte van brandstichting. Ik ben de eigenaar van de Mercedes voorzien van kenteken [kenteken 1] . Ik woon op [adres 4] 19 te Den Haag. Op dinsdag 4 augustus 2020 rond 19:30 uur heeft mijn dochter de auto geparkeerd op de parkeerplaats naast de woning. De auto was toen helemaal in orde. Ik werd vanmorgen 5 augustus 2020 heel vroeg wakker gemaakt door mijn kinderen die riepen dat de auto in de brand stond. Mijn dochter [slachtoffer 4] heeft vandaag aangifte gedaan van een zedendelict gepleegd door haar ex-vriend [verdachte 4] Hij heeft haar toen bedreigd. Ik zag dat de laadpaal aan de gevel van mijn huis ook verschroeid is. De regenpijp is ook kapot gesmolten.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , opgemaakt op 5 augustus 2020, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 300 en 301):
Ik doe aangifte van brandstichting en vernieling van het voertuig van mijn vrouw, een Toyota Aigo, met kenteken [kenteken 2] gepleegd tussen woensdag 5 augustus 2020 om 01:53 uur en 02:22 uur. Mijn vrouw had de auto van de week op het parkeerterrein aan [adres 4] naast nummer 19 geparkeerd. Ik liet de auto in goede en onbeschadigde staat achter. Ik zag dat het om de auto ging van de overburen van nummer 19. Ik zag dat mijn auto schade had aan de rechter
voorzijde. Ik zag dat de bumper rechtsvoor gesmolten was net als de koplamp. Ook heeft mijn auto schade aan de rechterkant. Ik zag dat de rechterspiegel gesmolten was.
3. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , opgemaakt op 5 augustus 2020, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 303 en 304):
Ik ben eigenaar van een personenauto een Daewoo Tacuma voorzien van het kenteken [kenteken 3] . Gisteravond 4 augustus 2020 tussen 19.00 uur en 19.30 uur parkeerde ik bovengenoemd voertuig op [adres 4] op een parkeerplaats naast perceel 19. Op woensdag 5 augustus 2020 omstreeks 01.55 uur zag ik dat mijn voertuig in brand stond. Mijn complete voertuig is beschadigd door de brand, waarbij voornamelijk de rechterzijde van mijn voertuig in brand heeft gestaan. Ik doe hierbij aangifte van brandstichting van mijn voertuig.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 269 en 270):
Op woensdag 5 augustus 2020 omstreeks 02:15 uur bevond ik, verbalisant [verbalisant 1] , mij op [adres 4] te Den Haag. De locatie van de brand betrof de parkeerplaats direct naast de woning [woonplaats 3] gelegen. Op deze parkeerplaats stonden de volgende drie voertuigen in brand: [kenteken 4] , [kenteken 1] en [kenteken 3] . Ik zag dat de drie voertuigen zwaar waren beschadigd door het vuur. Terwijl wij de plaats delict aan het afzetten waren hoorde ik B. Scholte zeggen dat hij een dop had gevonden die tot een fles of jerrycan behoort. Deze dop lag naast het voertuig [kenteken 3] . Kort daarna zag ik dat er een doosje lucifers bij de voertuigen op de grond lag. Deze lagen ook naast het voertuig [kenteken 3] . Ik zag toen de Mercedes werd weggesleept dat er een pakje aanmaakblokjes op de parkeerplaats lag waar de Mercedes gestaan had.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 268):
Op 5 augustus 2020 omstreeks 02:15 uur was ik verbalisant [verbalisant 1] op [adres 4] in Den Haag. Ik zag dat de brandweer een voertuig voorzien van kenteken [kenteken 1] aan het blussen was. Ik zag dat het voertuig hevig brandde en dat de brandweer moeite had om het vuur uit te krijgen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 295, met bijlage):
Op 5 augustus 2020 omstreeks 01:54 uur was ik verbalisant [verbalisant 1] op [adres 4] in Den Haag. Daar zag ik ter hoogte van huisnummer 19 een voertuig in brand staan. Gezien de kleine afstand van het brandende voertuig tot de woning, de schade die de brand heeft veroorzaakt aan de elektrische leidingen en de gesmolten regenpijp is het erg aannemelijk dat de brand had kunnen overslaan naar de woning.
7. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, opgemaakt op 30 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 474 t/m 476, met bijlagen):
Op 5 augustus 2020 om 11.40 uur kwam ik verbalisant [verbalisant 2] voor forensisch onderzoek aan op de locatie [woonplaats 3] in Den Haag. In het zand onder de bestrating van het parkeervak waar de Mercedes had gestaan werden indicaties verkregen voor de aanwezigheid van brandbare vloeistoffen. Gelet op het sporenbeeld is het meest waarschijnlijk dat de brand aan de voertuigen
is ontstaan doordat vuur van buitenaf bij de personenauto's is gebracht. Er zijn
geen aanwijzingen dat de brand is ontstaan door een technische oorzaak.
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 262, met bijlagen):
Op 4 augustus 2020 (de rechtbank begrijpt: 5 augustus) omstreeks 01:50 uur was ik verbalisant [verbalisant 3] in [adres 4] in Den Haag. Wij reden [adres 4] te Den Haag uit. Op de kruising met het fietspad [adres 5] troffen wij een zwarte jerrycan aan die op zijn zijkant lag en waaruit nog benzine lekte. De dop zat er niet op en het rook nog heel sterk naar benzine. Ik merkte op dat er een druppelpatroon was op straat. Ik zag dat de druppels terug liepen langs de andere zijstraten heen en bij [adres 4] zag ik dat de druppels in deze straat verder gingen. Daarna stopte het spoor.
9. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 328 t/m 331, met bijlagen):
Op 9 augustus 2020 werd [verdachte 5] aangehouden en werd zijn mobiele telefoon onder hem in beslag genomen. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , Operationeel Specialist A / Digitale expertise, heb vervolgens de uitgelezen, telefoondata onderzocht en geanalyseerd. Op 5 augustus 2020 om 01:53:10 uur is de melding van de brandstichting aangenomen door de 112-centrale. De verdachte heeft tot 3 minuten en 41 seconden voordat de oproep bij de 112-centrale is aangenomen het WiFi-netwerk van de woning van aangever 'aangestraald' dan wel is daarmee verbonden geweest. Het was mogelijk vanaf de plaats delict verbinding te maken met het draadloze netwerk waar de verdachte op dat moment mee verbonden was.
10. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 augustus 2020, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 438 t/m 440):
In de gevorderde saldo- en transactiegegevens van de bankrekening op naam gesteld van [verdachte 6] zag ik verbalisant [verbalisant 5] dat een bedrag van € 10,01 was betaald op 5 augustus 2020 bij tankstation [bedrijf 1] Den Haag om 03:16 uur.
11. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 november 2020, voor zover inhoudende (p. 334 t/m 336):
Ik, verbalisant [verbalisant 6] , deed onderzoek naar de veiliggestelde camerabeelden van de Esso [bedrijf 2] te Den Haag alsmede de camerabeelden van de [adres 6] te Den Haag. Op de camerabeelden van de [adres 6] zag ik dat op 05-08-2020 om 01.34 uur de motorscooter [adres 7] inrijdt en doorrijdt tot waar de weg licht afbuigt naar links en de motorscooter met bestuurder daar uit beeld verdwijnt. Ik zag dat de bestuurder van de motorscooter
een donkere huidskleur had en een donkerkleurige helm droeg met een soort uitstekende punt vormen aan de bovenzijde van de helm. Op de camerabeelden van de [adres 6] zag ik dat op 05-08-2020 om 01.38 uur dezelfde motorscooter vanuit [adres 4] aan komt rijden. Ik zag dat de motorscooter met bestuurder vanuit een zijstraat/parkeerhaven aan komt rijden en niet vanuit de naar links afbuigende weg. Deze parkeerhaven is de locatie alwaar brand gesticht is. Op de camerabeelden van de Esso zag ik dat op 05-08-2020 om 02.53 uur een gelijkende motorscooter als bij de [adres 6] komt aanrijden. Ik zag dat de bestuurder een donkere huidkleur had en een helm droeg met uitstekende punten aan de bovenzijde.
12. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 november 2020, voor zover inhoudende (p. 341 t/m 344):
Naar aanleiding van de brandstichting van een geparkeerd voertuig aan [adres 4] 19 te Den Haag, werden de camerabeelden van de toezichtcamera's van de politie, welke zich in en om [adres 8] te Den Haag bevinden, opgevraagd en geanalyseerd. Om 01:50:58, twee minuten nadat de melding bij de politiemeldkamer binnenkwam, zag ik, verbalisant [verbalisant 7] , dat een motor met een witte achterzijde over de [adres 9] met de Donau reed. Ik zag dat deze reed over de [adres 10] , komende uit de richting van de [adres 11] en in de richting van de [adres 12] . Ik zag dat dezelfde motor de kruising rechtdoor overstak in de richting van de [adres 13] . Ik zag dat de koplamp dezelfde vorm licht uit straalde, dan op het tijdstip 01:29:28 uur en 02:45:57 uur. Om 02:45:57, 52 minuten nadat de melding bij de politiemeldkamer binnenkwam, zag ik dat een motor met dezelfde uiterlijke kenmerken als de motor die rondreed op het plaats delict en was waargenomen bij de Esso, over de kruising [adres 10] met de Donau reed. Ik zag dat deze reed over de [adres 10] , komende uit de richting van de [adres 12] en in de richting van de [adres 14] .
13. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 8 augustus 2020, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 303 en 304):
Op 8 augustus 2020 zag ik een voor mij bekende man op een zwarte Vespa, namelijk: [verdachte 4] Hij zei: ´Ik ga jou schieten en ook deze auto ga ik in de fik steken.’.
14. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 november 2020, voor zover inhoudende (p. 465 en 466, met bijlagen):
Verbalisant [verbalisant 7] verklaart dat aangeefster [slachtoffer 3] D. [slachtoffer 2] aan de politie een aantal screenshots van WhatsApp gesprekken tussen haar en [verdachte 7] overhandigde.
[02-08-2020 23:05:51] [betrokkene 2] .: Ik wist dat je aangifte had gedaan
[02-08-2020 23:06:13] [betrokkene 2] .: Dus niet denken dat ik niet voorbereid ben hahahah
[02-08-2020 23:06:20] [betrokkene 2] .: Jammer dat wel
[02-08-2020 23:06:26] [betrokkene 2] .: Maar helaas moet het zo
[02-08-2020 23:07:03] [betrokkene 2] .: En ik heb letterlijk kk veel schijt dus weet ook wat ik hierna ga doen dus zoals je net zei wees maar bang en voel je onveilig zoals je al zei
15. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 322 en 323):
Verbalisant [verbalisant 7] verklaart dat [slachtoffer 4] [slachtoffer 2] bij de politie een audiogesprek aanleverde. Ik beluisterde een audiogesprek van 2 augustus 2020 tussen [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] en [verdachte 8] :
[verdachte 9] : "Ik zou jouw kanker vader ook maar gelijk zeggen wat ik ga doen".
16. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 252, met bijlage):
Aan mij verbalisant [verbalisant 7] is gevraagd om het gesprek van 4 augustus 2020 tussen aangeefster [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] en verdachte [verdachte 10] , die op een USB stick staat, te beluisteren.
[verdachte 11] : ‘Als ik vast kom te zitten of wat dan ook. Diezelfde dag nog. Geloof mij, diezelfde dag nog gebeurt er iets. Geloof mij.’
[verdachte 12] : ‘Ik weet je neemt op, maar ik heb er echt zeer schijt aan. Je weet echt bij God niet wat er met jou gaat gebeuren. Jij weet bij God niet wat er gaat gebeuren met jou. Geloof mij ik doe het echt. Ik doe het per direct.’
17. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 januari 2021, voor zover inhoudende:
Ik reed in de nacht van 5 augustus 2020 rond op de motor van [betrokkene 3] [woonplaats 1] . Ik droeg een helm met uitstekende puntjes. Ik reed ook over [adres 4] . Ik ben gestopt op straat vóór het huis van de vader van [slachtoffer 4] .
Bewijsoverweging feit 3
Uit het forensisch onderzoek, in combinatie met het aantreffen van lucifers, aanmaakblokjes en de dop van een jerrycan naast het uitgebrande voertuig van aangever en de lekkende jerrycan waarvan het druppelspoor terugleidde naar de plaats delict, leidt de rechtbank af dat de brand is ontstaan door opzettelijke brandstichting. Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat de brand zich heeft uitgebreid naar twee andere geparkeerde auto’s, een laadpaal en een aan een woning bevestigde regenpijp heeft doen smelten, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat deze brand gevaar voor geparkeerde auto’s en een nabije woning opleverde.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het niet anders kan dan dat het de verdachte was die de brand heeft gesticht. De rechtbank baseert haar oordeel daarbij op de bevinding dat de telefoon van de verdachte enkele minuten voor de melding van de brand aanstraalde op de wifi van de woning van aangever C. [slachtoffer 2] waarvoor de in brand gestoken Mercedes geparkeerd stond, de camerabeelden waarop de verdachte rijdend op een motorscooter voor en na de brand in de directe omgeving van de plaats delict wordt gezien, zijn verklaring dat hij is gestopt voor het huis van aangever C. [slachtoffer 2] en de door de verdachte geuite bedreigingen richting [slachtoffer 4] [slachtoffer 2] en haar ouders, aangever C. [slachtoffer 2] en [aangever 3] , voorafgaand aan de brand.
De verdachte ontkent de brandstichting en heeft verklaard dat hij aangever C. [slachtoffer 2] tegenkwam in de nacht van 5 augustus toen hij op zijn motor over [adres 4] reed. Aangever was zijn vuilnis aan het weggooien en zij kregen een woordenwisseling. Aangever zou vervolgens zelf zijn auto in brand hebben gestoken om de verdachte daarvan de schuld te kunnen geven.
Voor het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat hij aangever op straat heeft gesproken en dat hij zelf de brand zou hebben gesticht, zijn geen aanknopingspunten te vinden in het dossier. De aangever heeft verklaard dat hij in de nacht van 5 augustus 2020 lag te slapen, niet buiten is geweest en de verdachte ook niet heeft gezien. Bovendien geldt dat de verdachte wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over zijn activiteiten die nacht en dit alternatieve scenario pas heeft opgeworpen nadat hij bekend werd met de inhoud van het bewijsmiddel waaruit volgt dat de verdachte de wifi van de woning van aangever had aangestraald vlak voor de brand. Zo heeft de verdachte tijdens het politieverhoor op 2 september 2020 (p. 414 en 415) verklaard dat hij onderweg was naar huis en dat de kortste route via [adres 4] was en dat hij dacht dat hij rond 1.53 uur, het tijdstip van de melding, al thuis lag te pitten. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard op 5 augustus 2020 rond middernacht vanuit Leidschenveen op een motor naar huis te zijn gegaan en verder die nacht thuis te zijn gebleven, terwijl hij ook heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij die nacht om 03:16 uur bij de Esso heeft gepind. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario is dan ook niet aannemelijk geworden en wordt door de rechtbank verworpen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht terwijl daarvan gemeen gevaar voor in de nabije omgeving staande woning en geparkeerde auto’s te duchten was. Dat er ook sprake was van levensgevaar voor personen, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, volgt niet uit de bewijsmiddelen, zodat de verdachte daarvoor wordt vrijgesproken.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 19 juli 2020 te 's-Gravenhage en/of Zoetermeer [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 2] meermalen in haar gezicht en tegen haar hoofd en benen en armen te slaan en te stompen en
- die [slachtoffer 2] meermalen tegen haar lichaam te schoppen en
- die [slachtoffer 2] aan haar hoofd en benen te trekken en
- met een scooter tegen die [slachtoffer 2] aan te rijden;
2
omstreeks 27 juli 2020 te Den Haag van [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] afbeeldingen van seksuele aard openbaar heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die openbaarmaking nadelig voor die [slachtoffer 2] kon zijn, door:
- foto’s waarop die [slachtoffer 2] met ontblote borsten en naakt te zien is en
- een of meer video’s waarin te zien is dat die [slachtoffer 2] aan een penis zuigt en met haar blote billen op een penis zit en met ontbloot bovenlichaam onder een bed vandaan komt en
- een video waarin wordt ingezoomd op de vagina van die [slachtoffer 2] via WhatsApp naar andere personen te sturen;
3
omstreeks 5 augustus 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine en met een auto ten gevolge waarvan meer auto’s (Mercedes en Toyota Aygo en Daewoo Tacuma) en een oplaadpaal en een regenpijp bevestigd aan een woning gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor in de nabije omgeving staande woning en geparkeerde auto's te duchten was.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf- en maatregeloplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en heeft de oplegging gevorderd van de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod voor de duur van twee jaren met aangeefster [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] , haar ouders en broer, met bepaling van vervangende hechtenis van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De officier van justitie heeft tevens de oplegging gevorderd van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het minderjarigenstrafrecht moet worden toegepast. De raadsman heeft voorts bepleit dat ten aanzien van feit 2 aan de verdachte een taakstraf van 40 uren zal worden opgelegd. Bij oplegging van een langere straf dan de duur van de voorlopige hechtenis van de verdachte, heeft de raadsman verzocht een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met eventueel een contactverbod of een gebiedsverbod. De oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is naar het oordeel van de verdediging onzorgvuldig onderbouwd door de reclassering en betreft een te zwaar instrument.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen van zijn toenmalige vriendin gedurende een half jaar en heeft haar daarmee pijn en letsel toegebracht. De verdachte heeft tevens foto’s en filmpjes van zijn toenmalige vriendin waarop zij naakt is afgebeeld dan wel waarop te zien is dat zij seksuele handelingen verricht, openbaar gemaakt door deze filmpjes naar familieleden te sturen toen zij de relatie had beëindigd. Met deze vorm van wraakporno heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de morele en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte dan ook zwaar aan.
Kort daarna heeft de verdachte midden in de nacht de auto van zijn ex-schoonvader in brand gestoken. Deze brand heeft zich uitgebreid naar twee andere geparkeerde auto’s. De verdachte heeft hiermee forse schade veroorzaakt. Door de brand is de regenpijp van de woning van de ex-schoonouders van de verdachte gesmolten, waardoor de verdachte het gevaar in het leven heeft geroepen dat de brand zou overslaan naar deze woning. Dat dit gevaar zich niet heeft gerealiseerd is geenszins aan het handelen van de verdachte te danken, maar aan adequaat ingrijpen van de brandweer die door de bewoners is gewaarschuwd. De verdachte heeft door zijn handelen zijn ex-vriendin en haar familie veel schrik aangejaagd. Hij heeft ook bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de buurt. Bovendien heeft hij met zijn handelwijze laten zien geen enkel respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen.
Ter terechtzitting is gebleken dat het slachtoffer nog steeds de psychische gevolgen ondervindt van het handelen van de verdachte en dat zij onder behandeling van een psycholoog staat. Ook de vader van het slachtoffer is enige tijd erg onder de indruk geweest van de brand.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte gedateerd 22 december 2020, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 21 januari 2021. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Gelet op de proceshouding van de verdachte, kan de reclassering geen verband leggen tussen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het ten laste gelegde en ook is weinig zicht op zijn psyche. Hierdoor kan de reclassering geen inschatting geven van de kans op recidive. Uit het onderzoek komen geen problemen naar voren. Wel is gebleken dat de verdachte langere tijd hulpverlening zou hebben gehad, echter ontkent hij dit zelf. Omdat de verdachte heeft aangegeven niet te willen meewerken aan bijzondere voorwaarden, kan de reclassering hierover geen plan van aanpak opstellen. De reclassering adviseert een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen, zodat te zijner tijd de risico’s opnieuw kunnen worden beoordeeld en indien nodig voorwaarden kunnen worden gesteld, die onder andere medewerking aan een behandel- en/of begeleidingstraject kunnen inhouden.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de reclassering op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat aan de conclusie met betrekking tot de toepassing van het volwassenstrafrecht een goed gemotiveerde onderbouwing ten grondslag ligt. De rechtbank kan zich met het advies en de conclusie op dat punt verenigen en neemt deze over.
Op te leggen straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden is. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Maatregel 38z van het Wetboek van Strafrecht
De aard van de strafbare gedragingen, die in ernst toenamen en die bewust zijn gericht tegen het slachtoffer en haar familie, in combinatie met de ontkennende en weigerachtige houding van de verdachte baren de rechtbank ernstig zorgen. De rechtbank is hierom van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. De rechtbank zal daarom de – door de reclassering geadviseerde – gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie van de verdachte en voorwaardelijke invrijheidsstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar en de noodzaak van behandeling en begeleiding dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, nu de maatregel wordt opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen, terwijl de verdachte mede wordt veroordeeld voor het hem onder 3 ten laste gelegde geweldsmisdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van personen en goederen.
Maatregel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte tevens een maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] , [betrokkene 4] [slachtoffer 2] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] [slachtoffer 2] . De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard hieraan mee te zullen werken. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] [slachtoffer 2]
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 33.185,55, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 18.185,55 aan materiële schade (bestaande uit € 12,98 en € 16,70,- voor niet-vergoede medicatie, € 18.150,- voor studievertraging en € 5,87,- voor parkeerkosten) en € 15.000,- aan immateriële schade.
8.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de vordering, met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft zich ten aanzien van de hoogte van de op te leggen schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen, dan wel deze slechts gedeeltelijk toe te wijzen en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de verzochte vergoeding voor studievertraging blijkt uit de overgelegde stukken niet dat een heel studiejaar verloren is gegaan en dat dit geheel aan de ten laste gelegde feiten te wijten is. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding volgt uit de stukken dat de PTSS-stoornis niet door een onafhankelijke deskundige is vastgesteld.
8.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten medicatie en parkeerkosten, is door de verdachte niet gemotiveerd betwist en door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van dit gevorderde bedrag.
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de post studievertraging gesteld dat zij nog bezig is met haar studie, maar dat zij door het bewezenverklaarde 13 tentamens en een stage niet heeft kunnen doen en dat zij daardoor studievertraging heeft oplopen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op dit moment onvoldoende is onderbouwd dat het bewezenverklaarde heeft geleid dan wel nog zal leiden tot een vertraging van de studie en hoe groot die vertraging zou zijn. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven dit deel van de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de voldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij lijdt aan stoornissen. Bijlage 6 van de vordering bevat een behandelplan opgesteld door een behandelaar, waarin wordt beschreven dat de klachten van de benadeelde partij worden geclassificeerd als een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis (eenmalige episode).
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank heeft bij de hoogte van dit bedrag rekening gehouden met de ernst van het onderbouwde psychische letsel, de lange periode waarin met name de mishandeling zich heeft afgespeeld en het onderliggende verband tussen de bewezenverklaarde feiten, de ernst daarvan en de impact die het bewezenverklaarde op de benadeelde partij heeft gehad.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Slotsom
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] toewijzen tot een bedrag van € 5.035,55,-, bestaande uit € 35,55,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 19 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting oplegging tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.035,55,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
19 juli 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] .
8.2.
De vordering van de benadeelde partij C. [slachtoffer 2]
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.118,08,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 3.118,08 aan materiële schade (bestaande uit € 92,20 voor benzine, € 475,- voor een zonnebril, € 1.454 voor een camerasysteem, € 440,70,- voor opgenomen verlofdagen, € 265,- voor de montage van de laadpaal) en € 2.000,- aan immateriële schade.
8.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de vordering, met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft zich ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit, de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Indien de vordering wel ontvankelijk is, heeft de raadsman aangevoerd dat:
- de vordering ten aanzien van de zonnebril toewijsbaar is tot een bedrag van € 296,- in verband met het te hanteren afschrijvingspercentage;
- de schade aan het camerasysteem geen schade betreft die is veroorzaakt door het ten laste gelegde feit. Bovendien is het camerasysteem aangeschaft door [bedrijf 3] en niet door de benadeelde partij zelf;
- de drie opgenomen verlofdagen onvoldoende zijn onderbouwd en niet aannemelijk zijn gemaakt;
- de nota van de montage van de laadpaal op naam staat van [bedrijf 3] , die de BTW vermoedelijk kan verrekenen, en niet op naam van de benadeelde partij zelf; en
- de gevorderde immateriële schade onvoldoende onderbouwd is.
8.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gestelde materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
De post benzinetank is door en namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De post zonnebril is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezenverklaarde feit. Deze post is dan ook voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat de rechtbank rekening zal houden met een afschrijving van de gevorderde nieuwwaarde, zoals door de verdediging bepleit, waardoor zij een bedrag van € 300,- voor deze post zal toewijzen. De benadeelde partij zal ten aanzien van het meer gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de posten beveiligingscamera en montage laadpaal overweegt de rechtbank dat uit de bij de vordering gevoegde facturen niet blijkt dat de gestelde schade is geleden door de benadeelde partij, nu deze facturen op naam staan van [bedrijf 3] De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Ten aanzien van de post verlofuren overweegt de rechtbank dat het begrijpelijk is dat de benadeelde partij de dag van het strafbare feit vrij heeft genomen, als rechtstreeks gevolg hiervan. Hiervoor zal een bedrag van € 150,- worden toegewezen. Met betrekking tot de overige twee opgenomen verlofdagen is onvoldoende onderbouwd dat deze kosten het rechtstreekse gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven dit deel van de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat indien er geen sprake is van fysiek letsel – zoals hier aan de orde – slechts in een beperkt aantal gevallen een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief in de wet opgesomd (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Er moet sprake zijn van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid, machteloosheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van dit wetsartikel. Psychisch letsel, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangetoond. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
Slotsom
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering van de benadeelde partij C. [slachtoffer 2] toewijzen tot een bedrag van € 542,20,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 5 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting oplegging tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 542,20,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
5 augustus 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd C. [slachtoffer 2] .

9.De inbeslaggenomen goederen

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat, voor zover het beslag nog niet reeds is afgewikkeld, alle in beslag genomen gegevensdragers terug kunnen worden gegeven aan de verdachte.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om teruggave van de onder de verdachte in beslag genomen IPhone 5, IPhone 11 pro en Macbook.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier volgt niet dat een IPhone 5 onder de verdachte in beslag is genomen, zoals door de raadsman naar voren is gebracht, maar een IPhone 4 (kennisgeving van inbeslagneming, p. 239), zoals ook op de beslaglijst is vermeld. Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van deze IPhone 4.
Ten aanzien van overige gegevensdragers die onder de verdachte in beslag zijn genomen, maar niet zijn opgenomen op de beslaglijst, is de rechtbank van oordeel - conform het standpunt van de officier van justitie en de raadsman - dat deze goederen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte indien hier nog beslag op rust.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 38v, 38w, 38z, 57, 139h, 157 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
:
openbaar maken van een afbeelding van seksuele aard van een persoon, terwijl hij weet dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kan zijn, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3
:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
24(vierentwintig)
maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt aan de verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
legt aan de verdachte op de
maatregelals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
2 jarenop geen enkele wijze – direct of indirect –
contact zal opnemen, zoeken of hebbenmet:
  • [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum 2] ;
  • [betrokkene 7] [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum 3]
  • [betrokkene 8] , geboren op [geboortedatum 4]
  • [betrokkene 9] [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 5] ;
beveelt dat
vervangende hechtende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
2 wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
wijst de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij [slachtoffer 3] [slachtoffer 2]deels toe tot een bedrag van
€ 5.035,55en veroordeelt de verdachte om dit bedrag , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.035,55, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij C. [slachtoffer 2]deels toe tot een bedrag van
€ 542,20en veroordeelt de verdachte om dit bedrag , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 augustus 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [betrokkene 10] [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot materiële schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 542,20,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 augustus 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [betrokkene 11] [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: 2448370, Apple Iphone 4);
gelast de teruggave ten aanzien van de overige onder de verdachte in beslag genomen gegevensdragers die niet zijn vermeld op de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. L. C. Bannink, rechter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Klein, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2021.
Mr. W.R. van Hattum is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.