ECLI:NL:RBDHA:2021:11438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.21790
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag; verzoek om schadevergoeding en rechterlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 21 december 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 27 december 2018 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 24 maart 2021 de asielaanvraag ingewilligd, wat resulteerde in een reëel besluit. Eiser heeft desondanks zijn beroep gehandhaafd en verzocht om een rechterlijke dwangsom en schadevergoeding, omdat de behandeling van zijn aanvraag meer dan twee jaar heeft geduurd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder inmiddels op de asielaanvraag heeft beslist, waardoor eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook niet ingegaan op het verzoek om een rechterlijke dwangsom, aangezien de bestuursrechter niet bevoegd is om een dwangsom te verbinden aan een uitspraak over een al dan niet tijdig genomen besluit.

Wat betreft het verzoek om schadevergoeding, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet heeft onderbouwd welke schade hij heeft geleden door het niet tijdig nemen van het besluit. De enkele lange duur van de procedure en de vermeende inadequate reacties van verweerder zijn onvoldoende om schade aan te tonen. Het verzoek om schadevergoeding is dan ook afgewezen. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 374,-, omdat verweerder niet tijdig op de asielaanvraag heeft beslist en pas na het instellen van het beroep een besluit heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21790
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet
bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 21 december 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 27 december 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.
Verweerder heeft bij beschikking van 24 maart 2021 de asielaanvraag ingewilligd (het reële besluit).
Eiser heeft bij brief van 7 april 2021 desgevraagd aangegeven dat hij zijn beroep handhaaft.
Verweerder heeft op 26 april 2021 gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels op de asielaanvraag van eiser heeft beslist. Eiser verzoekt de rechtbank alsnog om een inhoudelijk oordeel over het beroep tegen het niet tijdig nemen van dat besluit. Hij verzoekt de rechtbank gelet op de duur van de behandeling van de asielaanvraag om een rechterlijke dwangsom en een schadevergoeding. Eiser stelt daartoe dat de asielaanvraag twee jaar en drie maanden aanhangig is geweest, dat de transparantie ten aanzien van de beslistermijn ver te zoeken was, dat verweerder niet adequaat op de correspondentie van eiser heeft gereageerd, en dat de menselijke maat met voeten is getreden. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit, nu verweerder inmiddels op de asielaanvraag heeft beslist. Een dergelijk beroep is bedoeld om alsnog af te dwingen dat een beslissing wordt genomen, maar dat is in deze zaak niet meer nodig. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2. De rechtbank kan verder niet ingaan op het verzoek om een rechterlijke dwangsom. Uit artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijkt dat de bedoeling van de rechterlijke dwangsom is om te bewerkstelligen dat alsnog een besluit wordt genomen. De bestuursrechter heeft niet de bevoegdheid om een rechterlijke dwangsom aan zijn uitspraak te verbinden vanwege een al dan niet te laat genomen besluit of al dan niet geleden schade.
3. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Desgevraagd heeft eiser echter niets aangevoerd over het reële besluit. Hij heeft juist gesteld dat hij zich in het besluit kan vinden. Het besluit komt dus geheel tegemoet aan het beroep, zodat voornoemd artikellid niet van toepassing is.
4. De rechtbank merkt het verzoek om schadevergoeding aan als een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:91, eerste lid van de Awb. Eiser heeft niet onderbouwd wat voor schade hij heeft geleden als gevolg van het niet tijdig nemen van het besluit op zijn aanvraag. De enkele omstandigheden dat de asielaanvraag erg lang in behandeling is geweest, dat verweerder verschillende beslisdata heeft genoemd, en dat verweerder naar gesteld niet adequaat op de correspondentie van eiser heeft gereageerd, zijn daartoe onvoldoende. Daaruit blijkt niet concreet welke schade eiser heeft geleden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
5. De rechtbank komt vervolgens toe aan het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder verzet zich daartegen, omdat het beroep volgens hem niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Niet in geschil is echter dat verweerder niet tijdig op de asielaanvraag heeft beslist en dat verweerder uiteindelijk pas na het instellen van het onderhavige beroep een besluit heeft genomen. De rechtbank zal daarom verweerder veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.