ECLI:NL:RBDHA:2021:11437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
09/319670-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Noodweer en agressieve confrontatie met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een 16-jarige verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een medeverdachte. De verdachte heeft op 17 december 2020 in Hazerswoude-Rijndijk een jongen met een mes in de rug gestoken, wat resulteerde in een klaplong en een gebroken rib. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de confrontatie had gezocht door dreigende berichten te sturen en onuitgenodigd de woning van de medeverdachten binnen te dringen. De rechtbank concludeerde dat de drie aangevers, waaronder het slachtoffer, zich in een noodweersituatie bevonden en rechtmatig handelden door zich te verdedigen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling en een contactverbod. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen beroep op noodweer of noodweerexces kon doen, omdat hij zelf de situatie had gecreëerd die leidde tot de escalatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummer 09/319670-20 en 09/160088-19 (ttz gev)
Datum uitspraak 21 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte 2]
hierna te noemen: [verdachte 2] ,
geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 7 oktober 2021.
De officier van justitie in deze zaak is mr. A.L.M. de L’Isle en de advocaat van de verdachte is mr. P.R.L.V.M. Kruik te Den Haag. De verdachte is ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de zitting, ten laste gelegd dat:
(
09/319670-20)
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Hazerswoude-Rijndijk aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een klaplong heeft toegebracht, door [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de rug, althans het lichaam te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Hazerswoude-Rijndijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken in de rug, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en dat:
(
09/160088-19)
hij op of omstreeks 18 december 201
8te Alphen aan den Rijn, openlijk, te weten op de W.M. Offringalaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , door:
- [slachtoffer 2] tegen de rug te slaan en/of tegen het been te schoppen, en/of
- [slachtoffer 3] (meermalen) tegen het hoofd en/of de lip en/of de neus te slaan.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder parketnummer
09/160088-19ten laste is gelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder parketnummer 09/319670-20 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht. [verdachte 2] was de agressor, heeft met geweld de woning betreden en daarbij het huisrecht ernstig geschonden. [verdachte 2] heeft [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hem met een mes in zijn rug te steken. [verdachte 2] komt, als aanstichter en agressor, geen beroep op noodweer of noodweerexces toe.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder parketnummer
09/160088-19ten laste gelegde bepleit. Daarnaast heeft de verdediging vrijspraak van het onder parketnummer
09/319670-20primair ten laste gelegde bepleit en hiertoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarnaast is er, gezien het letsel, geen sprake van zware mishandeling.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het (vul de feitaanduidingen in)ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
De verdachte is naar de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gegaan, waar op dat moment ook [slachtoffer 1] aanwezig was. Toen de verdachte de woning binnen is gekomen, is een vechtpartij uitgebroken. De verdachte heeft hierbij een mes, dat op de grond lag, gepakt en heeft hiermee [slachtoffer 1] in zijn rug gestoken. De verdachte heeft dit bekend en deze feiten hebben ter zitting niet ter discussie gestaan. [1]
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte bij het slachtoffer veroorzaakte letsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komen, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. De verdachte heeft immers ter hoogte van de longen met een mes in de rug van de verdachte gestoken, hetgeen heeft geleid tot een gebroken rib en een klaplong. Medisch ingrijpen was noodzakelijk en bij het slachtoffer is een drain in de borstholte aangebracht, die vier dagen later is verwijderd. Het slachtoffer heeft in totaal vijf dagen in het ziekenhuis doorgebracht. Het slachtoffer zal in elk geval een huid- en botlitteken overhouden. [2]
Voorwaardelijk opzet
Uit het feit dat ook een rib is gebroken, leidt de rechtbank af dat de verdachte met grote kracht heeft gestoken. Door op deze wijze en op deze plaats te steken heeft de verdachte zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans blootgesteld dat [slachtoffer 1] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank komt gelet op bovenstaande bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 17 december 2020 te Hazerswoude-Rijndijk aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een klaplong heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] met een mes eenmaal in de rug te steken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

5.1
De strafbaarheid van het feit
5.1.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte geen beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt.
5.1.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer
09/319670-20is een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. De verdachte kwam naar het huis van de broers [naam 3] om te praten, hij had geen wapens bij zich en hij is aangevallen door de medeverdachten waarbij hij in elkaar is geslagen en meermalen is gestoken. De verdachte vreesde voor zijn leven en moest zich verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door drie personen. Het was voor de verdachte niet mogelijk zich hieraan te onttrekken.
Daarnaast heeft de verdachte slechts één keer gestoken, hetgeen in contrast staat tot de zes keer dat hij zelf is gestoken.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank gaat bij de beoordeling hiervan uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
[verdachte 2] heeft op 14 december 2020 berichten naar [slachtoffer 1] gestuurd met daarin onder andere de volgende teksten: hij zou [slachtoffer 1] ‘kankerrrr hard aan pakken’, [slachtoffer 1] was een ‘vieze kk hond’ en ‘kk nepperd’. Op 16 december 2020 stuurde [verdachte 2] naar [slachtoffer 1] een bericht dat die wel kon ‘duiken’ maar dat hij hem zou zoeken. Op 17 december 2020 om 16.10 uur stuurde [verdachte 2] een bericht dat [slachtoffer 1] een mes in z’n hoofd zou krijgen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren op de hoogte van deze berichten. Korte tijd daarna (de politie kreeg om 16.42 uur een melding en het incident was toen al afgelopen) stond [verdachte 2] voor de deur van de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , waar [slachtoffer 1] op dat moment ook was. Uit de onafhankelijke verklaringen van twee getuigen blijkt dat zij [verdachte 2] aan zagen komen rennen, hoorden schreeuwen en tegen de voordeur zagen schoppen, trappen en slaan. [verdachte 2] is om het huis heen gelopen en heeft gedreigd de ruit in te gooien.
Vervolgens is [verdachte 2] onuitgenodigd via de voordeur de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] binnengekomen en heeft hij geweld gebruikt. Als reactie hierop is [verdachte 2] door [slachtoffer 1] met een mes gestoken en is hij geschopt en geslagen door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hierna heeft [verdachte 2] met een mes, dat op de grond was gevallen, [slachtoffer 1] in zijn rug gestoken en hem zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een beroep op noodweer toekomt en ziet [verdachte 2] als de aanstichter van de escalatie. Gelet op de hierboven besproken feiten en omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat [verdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eens anders lijf (van [slachtoffer 1] ) en goed (het huis van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) waartegen [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich noodzakelijkerwijs hebben moeten verdedigen. De rechtbank stelt voorts vast dat de door [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gekozen verdediging binnen de grenzen van de proportionaliteit is gebleven. De berichten van [verdachte 2] , waarin hij sprak over zijn voorgenomen gebruik van een mes, in combinatie met het feit dat hij korte tijd later zeer agressief voor de deur stond van de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , waar zij zich veilig behoorden te voelen, en waarbij hij opnieuw bedreigingen uitte (zowel mondeling als met daden), leiden tot het oordeel dat het niet onredelijk is dat [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit angst en met het oog op zelfverdediging een mes in de hand hebben genomen. Dat het mes vervolgens door [slachtoffer 1] gebruikt is toen [verdachte 2] het huis was binnengekomen, acht de rechtbank evenmin onredelijk in het licht van de ernst van de aanranding. Bij [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bestond immers de gerechtvaardigde vrees dat [verdachte 2] een mes bij zich droeg en dat hij het huis binnenkwam met de intentie om, in elk geval [slachtoffer 1] , daarmee ernstig te verwonden.
De rechtbank is aldus van oordeel dat [verdachte 2] willens en wetens op zeer agressieve wijze de confrontatie heeft gezocht, hetgeen heeft geleid tot een noodweersituatie bij [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [verdachte 2] handelde als eerste - zowel met de dreigende berichten als met het slaan, trappen en schoppen tegen de deur van het huis en het onuitgenodigd binnentreden - en heeft daarmee zelf gezorgd voor een situatie waarin [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich gerechtvaardigd hebben mogen verdedigen. [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] handelden rechtmatig omdat zij in noodweer handelden. Noodweer in reactie daarop is dan uitgesloten. Aan [verdachte 2] komt daarom geen beroep op noodweer of noodweerexces toe.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
5.2
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan hulpverlening, dagbesteding en een contactverbod en daarnaast een werkstraf voor de duur van 80 uur met aftrek, gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft bepleit slechts een voorwaardelijk jeugddetentie onder de algemene voorwaarden op te leggen, nu de verdachte zich al langere tijd heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en de vader betrokken is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft allereerst rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 28 september 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 oktober 2019 en 29 december 2020. De rechtbank heeft kennis genomen van deze rapportages, maar neemt in aanmerking dat deze verouderd zijn en geen actuele stand van zaken weergeven.
Het meest recente rapport van 29 december 2020 gaf een beeld met veel zorgen in het verleden over [verdachte 2] en zijn omgeving. Daarom is de Raad in juni 2019 een kinderbeschermingsonderzoek gestart. Het aansluitende verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling is afgewezen. De vader en [verdachte 2] hadden hulpverlening door de Waag geaccepteerd en hiervan geprofiteerd. Zorgelijk bleef dat [verdachte 2] nog onvoldoende zijn houding adequaat kon afstemmen en onvoldoende vaardigheden inzette in probleemsituaties.
In het rapport van 29 december 2020 adviseerde de Raad een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan verdere hulpverlening en naar werk gaan en onderwijs volgen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een recent voortgangsverslag van Jeugdbescherming west van 26 juli 2021.
Ter zitting hebben de deskundigen van de Raad en Jeugdbescherming west naar voren gebracht dat het van groot belang is dat de verdachte een behandeling gaat volgen voor zijn onderliggende problematiek en dat de verdachte hiervoor al is aangemeld bij het Palmhuis. De deskundigen hebben ter zitting geadviseerd een voorwaardelijke straf op te leggen met als voorwaarden een meldplicht, het volgen van een behandeling bij het Palmhuis en het hebben van een zinvolle dagbesteding.
6.3.2
De ernst van het feit en de straf
De verdachte heeft op 16-jarige leeftijd een jongen van 17 met een mes in de rug gestoken. Daarbij heeft het slachtoffer een klaplong en een gebroken rib opgelopen. Het slachtoffer heeft hierdoor meerdere dagen in het ziekenhuis gelegen. De verdachte had zich via Whatsapp bedreigend geuit tegen het slachtoffer en had onder andere gedreigd hem met een mes in het hoofd te steken. Kort daarna heeft hij zich op een agressieve manier de toegang verschaft tot het huis waar het slachtoffer zich op dat moment bevond. Het slachtoffer en twee bewoners van het huis hebben in reactie daarop ook geweld gebruikt, maar zij hebben een gerechtvaardigd beroep op noodweer kunnen doen.
De verdachte is de agressor geweest. Hij heeft de andere jongens zo angstig gemaakt door zijn bedreigingen en gedragingen dat zij in de volle overtuiging verkeerden dat de verdachte een mes bij zich had en dat ook zou gebruiken. Het ontstaan van de gewelddadige situatie is dan ook volledig aan de verdachte te wijten.
Dat de verdachte zich niet op noodweer(exces) kan beroepen, neemt niet weg dat de situatie ook voor hem toen hij eenmaal binnen was – zoals hij ook ter zitting verklaarde – heel beangstigend moet zijn geweest. De rechtbank acht het aannemelijk dat de angst die de verdachte heeft ervaren tijdens het gevecht een rol heeft gespeeld bij het steken van het mes in de rug van [slachtoffer 1] . Ook heeft de verdachte tijdens de confrontatie zelf letsel opgelopen, waaronder een aantal oppervlakkige steekwonden. Hoewel de verdachte verwijtbaar heeft gehandeld in een door hem zelf gecreëerde situatie, neemt de rechtbank deze context als enigszins verzachtende omstandigheid mee bij het bepalen van de op te leggen straf en de duur daarvan.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Op grond van de LOVS-oriëntatiepunten geldt als het uitgangspunt voor een zware mishandeling een straf van 3 maanden jeugddetentie. De weging van de hierboven besproken omstandigheden leidt er toe dat de rechtbank af zal wijken van dit uitgangspunt en aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 2 maanden zal opleggen.
De rechtbank legt deze jeugddetentie geheel voorwaardelijk op. Hoewel de ernst van het feit een onvoorwaardelijke jeugddetentiestraf had kunnen rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat het belang van het volgen van de door de deskundigen geadviseerde ambulante behandeling bij het Palmhuis moet prevaleren. Daarnaast heeft de verdachte nu een goede dagbesteding: hij gaat naar school en loopt stage. Het is belangrijk dat de verdachte een diploma haalt en daarna een baan kan vinden. In het belang van de verdachte en de maatschappij zal de rechtbank de behandeling en schoolgang van de verdachte niet doorbreken door hem naar een jeugdgevangenis te sturen. De rechtbank acht het wel noodzakelijk dat de verdachte begeleiding krijgt van de jeugdreclassering en dat hij zich onthoudt van contact met [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Uit de rapportages blijkt dat sprake is van een hoog recidiverisico. In combinatie met de gespannen onderlinge verhoudingen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] acht de rechtbank het van belang dat de verdachte zich met onmiddellijke ingang zal houden aan de voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zullen worden verbonden en gaat meewerken aan begeleiding van de jeugdreclassering. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een aanvullende (onvoorwaardelijke) werkstraf niet passend nu het van groter belang is dat de verdachte alle tijd gaat besteden aan zijn behandeling en het volgen van zijn opleiding met bijbehorende stage.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 265,00, bestaande uit materiële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een onderbouwing geschreven met betrekking tot immateriële schade, maar voor vergoeding hiervan is geen bedrag gevorderd.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, nu geen nadere onderbouwing is toegevoegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partij en het ontbreken van onderbouwing.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet met stukken is onderbouwd en een verzoek om nadere toelichting een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
De benadeelde partij kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 302 Wetboek van Strafrecht
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij rechtens golden op het moment van het plegen van het strafbare feit dan wel zoals zij rechtens gelden op het moment van de uitspraak.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer
09/16008-19ten laste gelegde feit heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer
09/319670-20primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan. Dat is volgens de wet:
Zware mishandeling.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 2 maanden
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 5 dagen, bij de eventuele tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Jeugdbescherming west te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met: [slachtoffer 1] [geboortedag 2] -2003), [medeverdachte 1] ( [geboortedag 3] -2002) en [medeverdachte 2] ( [geboortedag 4] -2002), zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd, zo lang de reclassering en de behandelaren dit noodzakelijk achten, behandeling zal volgen bij het Palmhuis, dan wel een soortgelijke instelling, en zich tijdens de behandeling zal houden aan aanwijzen die hem gegeven worden door zijn behandelaren;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 21 oktober 2021.
Mrs. Van den Brink en Van Damme zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verklaring van de verdachte ter zitting van 7 oktober 2021 en het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] , PL1500-2020380422-63, p. 120.
2.Letselbeschrijving [slachtoffer 1] d.d. 23 december 2020, p. 327-328.