ECLI:NL:RBDHA:2021:11436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
09/319677-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van noodweer en poging zware mishandeling in jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een 17-jarige verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 17 december 2020 te Hazerswoude-Rijndijk, waarbij de verdachte samen met twee medeverdachten een slachtoffer met een mes zou hebben gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, die eerder bedreigingen had geuit en gewelddadig de woning van de medeverdachten was binnengekomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekwam, omdat zijn reactie op de aanranding proportioneel was. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank verklaarde ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was ontslagen van alle rechtsvervolging. De uitspraak benadrukt de toepassing van noodweer in jeugdstrafzaken en de beoordeling van de proportionaliteit van de verdediging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Parketnummer 09/319677-20
Datum uitspraak 21 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
hierna te noemen: de verdachte,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten zitting van 7 oktober 2021.
De officier van justitie in deze zaak is mr. A.L.M. de L’Isle en de advocaat van de verdachte is mr. T. Dreiling, te Leiden. De verdachte is ter zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Hazerswoude-Rijndijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken in de borst, de arm en/of het been, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Hazerswoude-Rijndijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, te steken in de borst en/of de arm en/of het been, althans het lichaam en/of [slachtoffer] tegen het lichaam te slaan en/of te schoppen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat hetgeen primair ten laste is gelegd wettig en overtuigd kan worden bewezen. De verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte] ) heeft, samen met [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] ), besloten messen te pakken om zich tegen een aanval van [slachtoffer] ) te verweren en zij hebben daarna geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . Daarbij is [slachtoffer] ook daadwerkelijk gestoken, onder andere in zijn borstkas. Dat is een plek waar vitale organen zitten en daarom levert steken in het bovenlichaam een aanmerkelijke kans op zwaar letsel op. De officier van justitie meent echter dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. [slachtoffer] was de agressor, hij heeft met geweld de woning van de broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betreden en heeft daarbij het huisrecht ernstig geschonden. De reactie op [slachtoffer] handelen was buitenproportioneel, maar was gezien de omstandigheden het gevolg van een hevige gemoedsbeweging en enigszins begrijpelijk. Daarom dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit nu geen voorwaardelijk opzet aanwezig was op het toebrengen van ernstig lichamelijk letsel.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af. [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben, naar eigen zeggen om [slachtoffer] af te schrikken, alle drie een mes gepakt toen [slachtoffer] voor de deur stond van het huis waarin zij zich op dat moment bevonden. [1] Nadat [slachtoffer] het huis was binnengekomen hebben zij alle drie geweldshandelingen gepleegd tegen [slachtoffer] . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hadden, naar eigen zeggen, voorafgaand aan de door hen gepleegde geweldshandelingen hun mes weggelegd. Zij hebben verklaard [slachtoffer] wel te hebben geslagen en geschopt. [2] [verdachte] is het mes blijven vasthouden en daarmee heeft hij [slachtoffer] meermalen gestoken. [3]
De rechtbank overweegt dat op grond van algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat het steken met een mes in de borstkas of in armen en benen zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Met name de borstkas, een plek waar zich veel vitale organen bevinden, vormt een kwetsbare plek in het lichaam. Dat het letsel in concrete gevallen mee kan vallen, doet hier niet aan af.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben, terwijl de verdachte [slachtoffer] aan het steken was, eveneens geweldshandelingen gepleegd. Zij zijn met zijn drieën opgetrokken tegen [slachtoffer] . Er is dan ook sprake van medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zonder meer volgt dat bij ieder van hen het voorwaardelijk opzet op het medeplegen van zware mishandeling aanwezig was. De uitvoering daarvan is niet (volledig) voltooid, zodat de ten laste gelegde poging daartoe bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank komt gelet op bovenstaande bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank stelt daarbij vast dat in het primair ten laste gelegde het woord ‘zwaar’ ontbreekt. Nu de redactie van het primair ten laste gelegde is toegesneden op een poging toebrengen
zwaarlichamelijk letsel, artikel 300 lid 5 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt dat een poging eenvoudige mishandeling niet strafbaar is, en het tijdens de terechtzitting voor de verdachte en zijn raadsvrouw volstrekt duidelijk was wat de verdachte verweten werd, zal de rechtbank het woord ‘zwaar’ toevoegen aan de bewezenverklaring.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart, op grond van het bovenstaande, ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 17 december 2020 te Hazerswoude-Rijndijk, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaarlichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, meermalen, heeft gestoken in de borst, de arm en het been, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. [slachtoffer] was de agressor, heeft met geweld de woning betreden en heeft daarbij het huisrecht ernstig geschonden. De reactie op het handelen van [slachtoffer] was buitenproportioneel, maar was het gevolg van een hevige gemoedsbeweging die het directe gevolg was van de aanranding en daarmee gezien de omstandigheden enigszins begrijpelijk. Er was daarom sprake van noodweerexces. Dit betekent dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. Het optreden van [slachtoffer] was zodanig bedreigend dat gesproken kan worden van een ogenblikkelijke aanranding die zorgde voor een hevige gemoedstoestand bij de verdachte, waarbij een noodzaak bestond tot verdediging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf of goed of tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank gaat bij de beoordeling hiervan uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] heeft op 14 december 2020 berichten naar [verdachte] gestuurd met daarin onder andere de volgende teksten: hij zou [verdachte] ‘kankerrrr hard aan pakken’, [verdachte] was een ‘vieze kk hond’ en een ‘kk nepperd’. Op 16 december 2020 stuurde [slachtoffer] een bericht naar [verdachte] dat die wel kon ‘duiken’ maar dat hij hem zou zoeken. Op 17 december 2020 om 16.10 uur stuurde [slachtoffer] een bericht dat [verdachte] een mes in z’n hoofd zou krijgen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren op de hoogte van deze berichten. Korte tijd daarna (de politie kreeg om 16.42 uur een melding en het incident was toen al afgelopen) stond [slachtoffer] voor de deur van de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waar [verdachte] op dat moment ook was. Uit de verklaringen van twee onafhankelijke getuigen blijkt dat zij [slachtoffer] aan zagen komen rennen, hoorden schreeuwen en tegen de voordeur zagen schoppen, trappen en slaan. [slachtoffer] is om het huis heen gelopen en heeft gedreigd de ruit in te gooien. Vervolgens is [slachtoffer] onuitgenodigd via de voordeur de woning ingekomen en heeft hij geweld gebruikt, waaraan de verdachte zich rederlijkwijs niet heeft kunnen onttrekken.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen lijf waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen.
Vervolgens rijst de vraag of de wijze van verdediging in redelijke verhouding heeft gestaan tot de ernst van de aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte gekozen verdediging, te weten het gebruik van een mes, binnen de grenzen van proportionaliteit is gebleven. De berichten van [slachtoffer] , waarin hij sprak over zijn voorgenomen gebruik van een mes, in combinatie met het feit dat hij korte tijd later agressief voor de deur stond van de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waar zij zich veilig behoorden te voelen, en waarbij hij opnieuw bedreigingen uitte (zowel mondeling als met daden), leiden tot het oordeel dat het niet onredelijk is dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uit angst en met het oog op zelfverdediging een mes in de hand hebben genomen. Dat het mes vervolgens ook gebruikt is toen [slachtoffer] het huis binnen was gekomen, acht de rechtbank evenmin onredelijk in het licht van de ernst van de aanranding. Bij [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bestond immers de gerechtvaardigde vrees dat [slachtoffer] een mes bij zich droeg en dat hij het huis binnenkwam met de intentie om in elk geval [verdachte] daarmee ernstig te verwonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is, nu de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Dit leidt ertoe dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 12.805,00, bestaande uit materiële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een onderbouwing geschreven met betrekking tot immateriële schade, maar voor vergoeding hiervan is geen bedrag gevorderd.
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is ontslagen van alle rechtsvervolging.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan. Dat is volgens de wet:
medeplegen poging zware mishandeling
klaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde feit niet strafbaar en
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten nihil;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 21 oktober 2021.
Mrs. Van den Brink en Van Damme zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De verklaring van de verdachte ter zitting van 7 oktober 2021, het proces-verbaal verhoor [verdachte] , PL1500-2020380422-63, p. 121,
2.Het proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , PL1500-2020380422-63, p. 163 (
3.Het proces-verbaal verhoor [getuige] , PL1500-2020380422-7, p. 63-65 en specialistenbericht [slachtoffer] , p. 288.