In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 19 augustus 2021 was genomen, verklaarde de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is samen met zijn gemachtigde niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak, samen met een andere zaak, behandeld en na afloop van de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 30 augustus 2021 de asielopvang heeft verlaten en sindsdien geen contact meer heeft gezocht met zijn gemachtigde. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte internationale bescherming in Nederland. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.
De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.