In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een eiser, die als Griekse statushouder internationale bescherming geniet. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 7 mei 2021 een besluit genomen waarin de asielaanvraag van de eiser niet-ontvankelijk werd verklaard. De reden hiervoor was dat de eiser al in Griekenland internationale bescherming had verkregen. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 31 augustus 2021 heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken en meegedeeld dat er opnieuw op de aanvraag van de eiser beslist zal worden. Tevens heeft de staatssecretaris aangeboden om de proceskosten van de eiser, die gezamenlijk tot een bedrag van € 748 zijn vastgesteld, te vergoeden. De rechtbank heeft de eiser op 1 september 2021 verzocht om uiterlijk 15 september 2021 te laten weten of hij zijn beroep handhaaft, maar de eiser heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Aangezien het bestreden besluit is ingetrokken en de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag zal beslissen, heeft de eiser geen belang meer bij de beoordeling van het bestreden besluit. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Desondanks heeft de rechtbank besloten om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 748, op basis van het indienen van het beroepschrift en het gemiddelde gewicht van de zaak.