ECLI:NL:RBDHA:2021:11425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 87
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning voor medische behandeling en schending motiveringsplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Surinaamse man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op medische gronden. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met de beperking 'medische behandeling', die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de motiveringsplicht had geschonden, omdat verweerder erkende dat een eerder BMA-advies niet meer kon dienen als basis voor de besluitvorming. De rechtbank constateerde dat er onvoldoende inspanningen waren verricht door het BMA en de staatssecretaris om tot een nieuw advies te komen, ondanks de medische situatie van eiser, die onder andere een Hiv-infectie en depressieve klachten omvatte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een recent BMA-advies noodzakelijk is. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.244,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/87
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1962, van Surinaamse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 21 november 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “medische behandeling” afgewezen. Eiser heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist.
Bij besluit van 17 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 6 januari 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek om een voorlopige voorziening in bezwaar wordt, gelet op artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelijkgesteld met een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020 via een Skypeverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak ter zitting aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen nader (medisch) onderzoek te laten verrichten en daarvoor een termijn gegeven van drie maanden. Eiser heeft vervolgens de gelegenheid gekregen om daar binnen vier weken op te reageren. Het door eiser ingediende verzoek om een voorlopige voorziening, bekend onder zaaknummer AWB 19/8752, is ter zitting bij mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter toegewezen.
Verweerder heeft de rechtbank vervolgens bij brief van 9 april 2021 geïnformeerd. De reactie van de gemachtigde van eiser hierop is bij brief van 5 mei 2021 door de rechtbank ontvangen. Nadien hebben partijen beide nog een reactie ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens – met toestemming van partijen zonder nadere zitting – gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft bij het indienen van het beroepschrift en het verzoekschrift verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft hij een ingevulde verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen overgelegd. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe.
Ten aanzien van het beroep
Feiten en omstandigheden
2.1
Eiser heeft de Surinaamse nationaliteit en is naar eigen zeggen in 1989 Nederland ingereisd. Na een voor hem negatief verlopen asielprocedure is hij op 6 april 1995 uitgezet naar Suriname. In 1998 is eiser weer Nederland ingereisd en sindsdien verblijft hij weer hier. Hij heeft nooit rechtmatig verblijf gehad en is niet in het bezit van een geldige machtiging voor voorlopig verblijf (mvv).
2.2
Eiser is in het verleden een aantal keer onherroepelijk veroordeeld wegens het plegen van misdrijven. Bij besluit van 4 juli 2008 is hij daarom tot ongewenst vreemdeling verklaard. Dit is bij beslissing van 2 juli 2015 omgezet in een inreisverbod voor de duur van tien jaar.
2.3
Omdat eiser bekend is met een Hiv-infectie en depressieve klachten, en er in het verleden geen behandelmogelijkheden in Suriname aanwezig waren, heeft eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 gekregen. Voor het laatst van
12 december 2017 tot 12 december 2018.
2.4
Eiser heeft op 21 november 2018 deze aanvraag ingediend om in Nederland te mogen blijven voor medische behandeling.
De medische situatie van eiser
3.1
Verweerder heeft aan het Bureau Medische Advisering (het BMA) gevraagd om een advies uit te brengen. In het advies van 24 januari 2019 staat dat eiser leidt aan een Hivinfectie die met de huidige medicatie al jarenlang goed gereguleerd is. Daarnaast heeft eiser depressieve klachten, zoals somberheid, prikkelbaarheid, slaapproblemen, vermoeidheid, interesse verlies en concentratieproblemen. Mogelijk is ook nog sprake van oogklachten op basis van een netvliesdefect van het linkeroog. Voor de Hiv-infectie wordt eiser behandeld in het AMC waar hij regelmatig wordt gecontroleerd en anti-retrovirale medicatie krijgt voorgeschreven. Voor de psychische klachten wordt eiser sinds 2009 behandeld door psychiater [naam] (hierna: [naam] ), waarbij het gaat om steunende gesprekken eens of twee keer per maand, naast pharmacotherapie. De behandeling, in ieder geval voor de Hiv-infectie, is van blijvende aard. Bij het uitblijven van de behandeling verwacht de BMAarts een medische noodsituatie op enige termijn. Het risico is aanwezig dat dit ook op korte termijn te verwachten is. Eiser wordt in staat geacht te reizen en inmiddels is er behandeling aanwezig in Suriname. Er is een Hiv-specialist in het Academisch Ziekenhuis Paramaribo en ook de anti-retrovirale medicatie is aanwezig, weliswaar niet als combinatiepreparaat, maar als drie afzonderlijke middelen. In hetzelfde ziekenhuis is een psychiater en een oogarts aanwezig. De door eiser gebruikte medicatie is aanwezig in de apotheek van het Academisch Ziekenhuis Paramaribo. Het antidepressivum vortioxetine is niet aanwezig, maar wel alternatieve middelen zoals amitriptyline, paroxetine en sertraline.
3.2
[naam] heeft hierop bij brief van 22 februari 2019 gereageerd. Kort samengevat geeft hij aan dat het BMA-advies voorbij gaat aan de essentiële vraag of de behandeling feitelijk en zonder onderbreking kan worden voortgezet. Onduidelijk is hoe het staat met bijvoorbeeld de kosten, eventuele wachtlijsten en het niveau van de zorg. Bovendien wordt voorbij gegaan aan de vertrouwensrelatie die een psychiater met zijn patiënt heeft en het risico op verslechtering en decompensatie mocht deze band worden onderbroken. Eiser reageert voorts goed op het middel dat hij nu krijgt, indien dat gewijzigd wordt, ontstaat het risico op exacerbatie. [1]
3.3
Op de brief [naam] heeft het BMA bij nota van 21 maart 2019 gereageerd en daarin – kort gezegd – aangegeven dat geen aanleiding bestaat het advies van 24 januari 2019 te herzien.
Standpunten partijen
4.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op basis van bovenstaande BMAadviezen. Niet is gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is voor het ondergaan van de medische behandeling nu behandeling in Suriname aanwezig is en eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat dit niet zo is. Tevens is de aanvraag afgewezen omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder ziet tenslotte geen aanleiding om ambtshalve uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 te verlenen. Verwijdering van eiser naar Suriname zal niet leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. [2] Verweerder heeft de afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd.
4.2
Eiser verzet zich tegen de afwijzing en voert – kort samengevat – aan dat verweerder zijn vergewisplicht niet is nagekomen. Gelet op de brief van [naam] van 22 februari 2019 is er een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid en zorgvuldigheid van het BMA-advies. Het advies is daarnaast onzorgvuldig omdat in de aanvullende nota van het BMA ten aanzien van de alternatieve medicatie slechts verwezen wordt naar het farmacotherapeutisch kompas. Bovendien is het BMA-advies verouderd, de uiterste houdbaarheidsdatum is zes maanden en er zit bijna een jaar tussen het BMA-advies en het bestreden besluit. In beroep heeft eiser tevens aangevoerd dat er nieuwe medische ontwikkelingen zijn omdat bij hem anuskanker is geconstateerd. Volgens eiser is er dan ook een wijziging in zijn medische situatie waarmee verweerder rekening moet houden.
Aanvullend onderzoek BMA
5.1
Op de zitting van 27 oktober 2020 heeft verweerder desgevraagd aan de rechtbank aangegeven dat het BMA-advies van 24 januari 2019 vanwege de verouderde status en de recente medische ontwikkelingen bij eiser niet langer als een onderbouwing van de afwijzing van de aanvraag kan worden gebruikt. Verweerder heeft op de zitting aangegeven opdracht te zullen geven voor een volledig nieuw BMA-advies waarin alle aspecten van eisers gezondheidstoestand opnieuw beoordeeld worden. Hierop is de behandeling van de zaak aangehouden en heeft de rechtbank verweerder een termijn van drie maanden gegeven om een nieuw BMA-advies op te vragen en het bestreden besluit te herzien.
5.2
Bij brief van 9 april 2021 heeft verweerder, onder overlegging van een nota van het BMA van 8 april 2021, aangegeven dat er bij het BMA onvoldoende medische informatie aanwezig is om tot een zorgvuldig medisch advies te komen. Er is door het BMA, ondanks twee herinneringen, geen informatie ontvangen van de huisarts en de psychiater. Deze informatie is volgens het BMA nodig om een compleet adequaat advies uit te brengen, aldus verweerder.
5.3
Eiser heeft bij brief van 5 mei 2021 aangegeven dat hij naar aanleiding van de brief van verweerder van 9 april 2021 contact heeft gehad met zijn psychiater en de huisartsenpraktijk waar zijn huisarts tot voor kort werkzaam was. Gebleken is dat zijn huisarts op 3 april 2021 is overleden. Inmiddels zou een vervanger de verzochte medische informatie aan het BMA hebben verstrekt. Ook de psychiater zou inmiddels een update van eisers medische situatie aan het BMA hebben verzonden. Eiser betoogt dat niet duidelijk is of het BMA meer heeft gedaan dan het versturen van herinneringsbrieven om de benodigde informatie te verkrijgen (bijvoorbeeld een simpel telefoontje naar de huisartsenpraktijk en de psychiater) en niet duidelijk is waarom het BMA niet alsnog een advies kan uitbrengen. De informatie zou immers nu in ieder geval wel beschikbaar zijn.
5.4
Verweerder heeft bij brief van 17 mei 2021 daarop gereageerd. Eerder was er onevenredige vertraging ontstaan in het aanvragen van het advies, omdat eiser niet tijdig zijn medische informatie/formulieren aan verweerder had doen toekomen [3] . Verder is pas bij brief van 10 mei 2021 de medische informatie van de behandelend psychiater d.d. 30 april 2021 namens eiser aan verweerder toegezonden. Dit zorgt voor verdere vertraging. Het BMA heeft aangegeven dat het adviesproces is afgesloten en dat medische informatie niet ouder mag zijn dan drie maanden. De medische informatie die het BMA eerder al had ontvangen dateert van februari 2021. Verweerder kan daarom geen nieuw BMA advies opvragen. Het staat eiser vrij om een nieuw verzoek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 in te dienen.
5.5
Eiser heeft daar tot slot nog op gereageerd in zijn brief van 27 mei 2021. Een nieuw in te dienen aanvraag zou onevenredige vertraging opleveren. Zowel voor eiser als voor de artsen, die wederom tijd zullen moeten steken in het invullen van informatieformulieren en bijbehorende brief. Eiser benadrukt dat de reden voor het uitblijven van de informatie van de huisarts komt door diens overlijden. Ook benadrukt hij dat hij voor het verkrijgen van medische informatie afhankelijk is van artsen die het blijkbaar druk hebben. Het is maar de vraag of het BMA adequate pogingen heeft ondernomen om contact met de behandelaars te leggen. Eiser treft geen blaam. Niet valt in te zien waarom verweerder niet opdracht zou kunnen geven aan het BMA om een rapportage op te stellen.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank constateert dat, ondanks de opdracht aan en toezegging van verweerder om een nieuw BMA-advies uit te laten brengen, dit advies er niet is. Hoewel dit niet uit de letterlijke bewoording van de brieven van verweerder van
9 april 2021 en 17 mei 2021 valt af te leiden, begrijpt de rechtbank de inhoud hiervan als volgt. Verweerder lijkt zich op het standpunt te stellen dat het niet verkrijgen van de volgens het BMA benodigde informatie van de huisarts en de psychiater voor rekening en risico van eiser dient te komen. Eiser is het daar niet mee eens. Nog daargelaten of dit het geval is, is de rechtbank van oordeel dat niet is aangetoond wat door het BMA is gedaan om de benodigde informatie van de huisarts en de psychiater te verkrijgen. Ook is niet gebleken of met de overige wel verkregen informatie van de arts-assistent interne geneeskunde en van de dermatoloog, beiden werkzaam in het Amsterdam Medisch Centrum, iets is gedaan en, zo niet, waarom niet. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat het BMA en daarmee verweerder meer inspanningen had kunnen verrichten dan enkel de gestelde herinneringsbrieven te verzenden. In ieder geval had het in dit geval op de weg van verweerder gelegen om eiser eerder op de hoogte te stellen van het niet verkrijgen van de beoogde informatie, zodat hij eerder actie had kunnen nemen om de (opvolgende) huisarts en de psychiater te bewegen informatie aan het BMA te verstrekken. Ten slotte valt niet in te zien waarom verweerder niet naar aanleiding van de reactie van eiser van 5 mei 2021, waarin is vermeld dat de beoogde informatie volgens toezeggingen aan eiser inmiddels wel aan het BMA is verzonden, het BMA alsnog heeft verzocht om een advies op te stellen. Dat het BMA verweerder heeft laten weten dat de adviesprocedure is afgesloten vindt de rechtbank, bezien in het licht van het voorgaande, onvoldoende.
7. Rekening houdend met het voorgaande en omdat verweerder ter zitting heeft bevestigd dat het bestreden besluit niet langer kan worden gebaseerd op het BMA-advies van
24 januari 2019, is sprake van een gebrek in de besluitvorming. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit dan ook wegens strijd met de motiveringsplicht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten omdat niet kan worden beoordeeld of op basis van de huidige medische omstandigheden van eiser de aanvraag dient te worden afgewezen omdat – kort gezegd – behandeling in Suriname voor hem beschikbaar zou zijn. De rechtbank draagt verweerder dan ook op om – met inachtneming van deze uitspraak – opnieuw op het bezwaar te beslissen. Hiervoor zal een recent BMA-advies nodig zijn, zodat de rechtbank daarvoor een termijn stelt van 12 weken.
8. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet toe.
9. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748,-, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
de griffier is rechter
verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Een medische term voor toename van ziektesymptomen.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Verweerder heeft de rechtbank in februari 2021 telefonisch en per e-mail laten weten dat er vertraging was ontstaan in het aanvragen van het advies, omdat verweerder de formulieren voor het aanvragen van een BMA-advies nog niet had ontvangen van eiser. Daarom is het verzoek aan het BMA om een medisch advies uit te brengen pas op 9 februari 2021 gedaan.