In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op 14 oktober 2021 in de zaken met de nummers NL21.7116 en NL21.7118. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening van twee asielzoekers, die in Griekenland internationale bescherming genieten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had hun asielaanvragen op 7 mei 2021 niet ontvankelijk verklaard, waarop de verzoekers op 10 mei 2021 beroep hebben ingesteld. Tevens vroegen zij de voorzieningenrechter om hen toe te laten tot reguliere opvang in Nederland terwijl hun beroep werd behandeld.
Op 30 augustus 2021 hebben de verzoekers een aanvullend verzoek ingediend, waarin zij vroegen om toegang tot reguliere opvang en de bijbehorende voorzieningen. De staatssecretaris heeft op 31 augustus 2021 de eerdere besluiten ingetrokken en aangegeven dat opnieuw op de aanvragen beslist zou worden, en dat hij bereid was de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van €748.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de asielaanvragen niet ontvankelijk zijn verklaard. Hij merkte op dat verzoekers zich voor verdere opvang moesten wenden tot het COA. De voorzieningenrechter heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers tot een bedrag van €748, gebaseerd op de ingediende verzoeken. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.