8.2De rechtbank stelt vast dat verweerder enkel het element met betrekking tot de mate van integratie heeft meegewogen in de belangenafweging. Verweerder heeft daartoe aangegeven dat aan het gegeven dat eiser in Nederland familie en vrienden heeft, dat hij hier werkt en deel uitmaakt van de Nederlandse samenleving, dat hij Nederlands spreekt, vrijwilligerswerk verricht en deelneemt aan verenigingsleven, geen rechten kunnen worden ontleend omdat hij zijn verblijfsrecht in Nederland op frauduleuze wijze heeft verkregen. Alle overige hiervoor onder 8.1 genoemde elementen zijn echter niet kenbaar bij de belangenafweging betrokken, zodat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze in het nadeel van eiser is uitgevallen.
9. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit I is genomen in strijd met artikel 3:2, artikel 3:46 en artikel 7:2 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit I. Omdat verweerder nader onderzoek moet verrichten, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening AWB 20/1746
10. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep AWB 20/8125
11. Op 23 november 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’.
12. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit II afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit II gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser nimmer verblijfsrecht heeft gehad als gemeenschapsonderdaan omdat deze op basis van een gefingeerd dienstverband van referente is verkregen, zodat hij niet in aanmerking kan komen voor duurzaam verblijf.
13. De rechtbank oordeelt als volgt. Omdat het bestreden besluit I, waarin verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat aan eiser onterecht een verblijfsdocument is verstrekt waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt op basis van zijn gezinsleven met referente, is vernietigd, kan ook het bestreden besluit II geen stand houden. Immers, de afwijzing van eisers aanvraag om duurzaam verblijf is enkel gemotiveerd met de verwijzing naar het bestreden besluit I.
14. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit II is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit II. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
15. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser de door hem betaalde griffierechten vergoedt.