In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eisers, [naam 1] en [naam 2], en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, waaronder ook een minderjarig kind, hadden beroep ingesteld tegen twee besluiten van 7 mei 2021, waarin hun asielaanvragen niet-ontvankelijk werden verklaard omdat zij in Griekenland internationale bescherming genieten. Op 10 mei 2021 hebben eisers beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 31 augustus 2021 heeft de staatssecretaris de bestreden besluiten ingetrokken en aangegeven dat er opnieuw op de aanvragen beslist zal worden. Tevens is meegedeeld dat de proceskosten voor de beroepen en verzoeken gezamenlijk tot een bedrag van € 748 vergoed zullen worden. De rechtbank heeft eisers op 1 september 2021 verzocht om uiterlijk 15 september 2021 te laten weten of zij de beroepen handhaven, maar hierop hebben eisers niet gereageerd.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Aangezien de bestreden besluiten zijn ingetrokken en er opnieuw op de aanvragen beslist zal worden, hebben eisers geen belang meer bij de beoordeling van de bestreden besluiten. De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Desondanks heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 748, uitgaande van één punt voor het indienen van het beroepschrift en een gemiddeld gewicht van de zaak.