In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een woningcorporatie en een vereniging voor huurdersbelangen. De woningcorporatie vorderde een verklaring voor recht dat de vereniging niet kan worden aangemerkt als huurdersorganisatie volgens de Wet op het overleg huurders verhuurder (Wohv). De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vereniging voldoet aan de wettelijke vereisten om als huurdersorganisatie te worden aangemerkt. De woningcorporatie, die eigenaar is van circa 3.500 sociale huurwoningen, stelde dat de vereniging niet daadwerkelijk de belangen van de huurders behartigde en dat bestuursleden geen huurders waren. De kantonrechter oordeelde echter dat de vereniging aan de voorwaarden van de Wohv voldeed, omdat zij haar huurders informeerde en hen betrok bij de standpuntbepaling. De vorderingen van de woningcorporatie werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vereniging. Dit vonnis benadrukt het belang van de representativiteit en de rol van huurdersorganisaties in het huurdersoverleg.