ECLI:NL:RBDHA:2021:11419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing mvv-aanvraag en beoordeling middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Ghanese vrouw, had op 30 december 2019 een aanvraag ingediend om bij haar partner te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op 19 maart 2020, en het daartegen ingediende bezwaar werd op 12 juni 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening had gehouden met een WW-uitkering die de referent in 2018 had ontvangen bij de beoordeling van het middelenvereiste, zoals vastgelegd in artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit. Dit leidde tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 22 juni 2021, waar zowel eiseres als verweerder vertegenwoordigd waren, werd ook een tolk en de referent gehoord. De rechtbank heeft onmiddellijk na sluiting van het onderzoek mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens is eiseres vrijgesteld van het griffierecht, omdat zij haar verzoek had onderbouwd met een verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5561
[V-Nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1998, van Ghanese nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. S.S. Jangali),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 30 december 2019 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij haar partner [Referent] ’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 juni 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens waren L. Pomper, tolk in de Engelse taal, en [Referent] (referent) op de zitting aanwezig.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek op de zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 1.068,-, te betalen aan eiseres (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting; waarde per punt € 534,--, wegingsfactor 1).

Motivering

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling griffierecht
1. Eiseres heeft om vrijstelling van het griffierecht verzocht. Zij heeft haar verzoek onderbouwd met een verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen. Mede gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [1] is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden gehonoreerd, zodat eiseres vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
2. Op de zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit omdat de door referent in 2018 ontvangen uitkering op grond van de Werkloosheidswet niet is meegenomen bij de beoordeling of referent voldoet aan het middelenvereiste zoals opgenomen in artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit. In het bestreden besluit is ten onrechte alleen rekening gehouden met het inkomen dat referent in 2018 heeft verdiend. Daarnaast is sprake van schending van de hoorplicht. Verweerder heeft het bezwaar gelet op het voorgaande namelijk niet kennelijk ongegrond kunnen verklaren, zodat verweerder eiseres had moeten horen.
3. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder heeft op de zitting eveneens naar voren heeft gebracht dat het motiveringsgebrek niet op de zitting kan worden hersteld, omdat verweerder moet onderzoeken of referent in 2019 en 2020 al dan niet aan het middelenvereiste heeft voldaan. Gelet hierop heeft de rechtbank bepaald dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. M.A. Knikkink mr. H.J. Doets
griffier
rechter
afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Verwezen wordt naar de uitspraak van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282.