In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Ghanese vrouw, had op 30 december 2019 een aanvraag ingediend om bij haar partner te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op 19 maart 2020, en het daartegen ingediende bezwaar werd op 12 juni 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening had gehouden met een WW-uitkering die de referent in 2018 had ontvangen bij de beoordeling van het middelenvereiste, zoals vastgelegd in artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit. Dit leidde tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
Tijdens de zitting op 22 juni 2021, waar zowel eiseres als verweerder vertegenwoordigd waren, werd ook een tolk en de referent gehoord. De rechtbank heeft onmiddellijk na sluiting van het onderzoek mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens is eiseres vrijgesteld van het griffierecht, omdat zij haar verzoek had onderbouwd met een verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.