In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is gestart naar aanleiding van verzoekschriften van de Raad voor de Kinderbescherming, die om ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] heeft verzocht, en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een instabiele thuissituatie en dat de ouders, ondanks hun inspanningen, nog niet in staat zijn om een veilige omgeving voor de kinderen te bieden. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] voor de duur van een jaar toegewezen, omdat dit noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het kind en om passende hulpverlening te kunnen bieden. De kinderrechter heeft echter het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] afgewezen, omdat de moeder aan de voorwaarden voldeed en de situatie voldoende verbeterd was om [minderjarige 1] weer thuis te plaatsen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.