ECLI:NL:RBDHA:2021:11351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/575625 / FA RK 19-4622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgemeenschap met aandacht voor de toeslagenaffaire

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de man, [Y], en de vrouw, [X]. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verweer en verzoekschriften van beide partijen. De man en de vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en hebben samen drie minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De man verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de vrouw verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar te vestigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zal zijn, gezien de omstandigheden en de weerstand van de oudste minderjarige tegen contact met de moeder. De rechtbank heeft ook de zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om de week bij de man en de vrouw verblijven. Daarnaast is er aandacht besteed aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de schulden, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de compensatie van de overheid in het kader van de toeslagenaffaire mogelijk invloed heeft op de verdeling van de schulden. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en partijen verwezen naar mediation om hun communicatie te verbeteren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 19-4622 (scheiding) en FA RK 20-360 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/575625 (scheiding) en C/09/587591 (verdeling)
Datum beschikking: 9 februari 2021

Scheiding

Beschikking op het op 18 juni 2019 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de man,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. O. Batur te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. G. Alkilic te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van 17 december 2019 met als bijlage het formulier verdelen en
verrekenen van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 23 december 2019 met als bijlage het formulier verdelen en verrekenen van de zijde van de man;
  • de brief van 21 april 2020 van Jeugdformaat dat op 17 april 2020 de hulpverlening
is gestart;
- de brief van 24 augustus 2020 van Jeugdformaat inhoudende een aanvraag
voortzetting traject Ouderschap Blijft;
- het eindverslag van 10 november 2020 van Jeugdformaat;
- het F9-formulier van 1 december 2020 met bijlagen van de zijde van de vrouw
inhoudende onder meer een wijziging verzoeken;
  • het F9-formulier van 22 december 2020 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 31 december 2020 met bijlagen van de zijde van de man
inhoudende onder meer een verweerschrift tegen de wijziging verzoeken;
- het F9-formulier van 2 januari 2021 met bijlagen van de zijde van de man.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft in raadkamer zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 12 januari 2021 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
-de man en zijn advocaat;
-de vrouw en kantoorgenoot van haar advocaat mr. M.A. Spek;
-namens de Raad voor de Kinderbescherming (de raad) mevrouw [medewerkster RvdK] .

Feiten

- De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2013 te [plaats 1] .
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] ( [voornaam minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum 1] 2003 te
[plaats 1] ,
- [minderjarige 2] ( [voornaam minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [plaats 1] ,
- [minderjarige 3] ( [voornaam minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum 3] 2011 te
[plaats 1] .
- [voornaam minderjarige 1] is uit de vorige relatie van de vrouw geboren en is erkend door de man.
- [voornaam minderjarige 1] verblijft bij de man.
- [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verblijven thans bij de vrouw.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- De man en de vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Deze rechtbank heeft op 21 oktober 2019 voorlopige voorzieningen getroffen, voor
zover thans van belang inhoudende dat:
- [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
- de man met ingang van 1 oktober 2019 een voorlopige kinderalimentatie voor
[voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] van € 25,- per maand per kind aan de vrouw dient te voldoen;
-de man en de vrouw ten behoeve van de bodemprocedure zijn verwezen naar het
Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het hulpverleningstraject
Ouderschapsbemiddeling.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
primair
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen bij de man;

subsidiair

- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige kinderen van partijen (zorgregeling), in die zin dat de ouders een
co-ouderschap hanteren waarbij de kinderen één week bij de man en één week bij de vrouw verblijven;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert – onder referte voor het overige – thans nog verweer tegen de verzochte hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en verdeling van de huwelijksgemeenschap, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw thans nog zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat voortaan alleen aan de vrouw het ouderlijk gezag zal toekomen over de minderjarige [voornaam minderjarige 1] ;

Primair

- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [voornaam minderjarige 1] bij de vrouw;

Subsidiair

- vaststelling van een zorgregeling ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] conform punt 30 van het
verweerschrift tevens verzoekschrift althans een zodanige zorgregeling als de
rechtbank juist acht;
- vervangende toestemming, welke de toestemming van de man vervangt, voor de
inschrijving van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op de basisschool [naam basisschool] ,
gelegen aan de [adres] te [plaats 2] ;
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de vrouw;
- vaststelling van een zorgregeling ten aanzien van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] conform punt 11 en 13 ofwel punt 12 en 13 van het wijzigingsverzoek;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 322,- per maand althans zodanige bijdrage als de rechtbank juist acht, bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van datum indiening verzoekschrift, althans met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 196,- bruto per maand, althans zodanige bijdrage als de rechtbank juist acht, bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van datum verzoekschrift althans zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht, en
door de man aan de vrouw met ingang van 1 oktober 2020 althans zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht te betalen partneralimentatie van € 522,- bruto per maand, althans zodanige bijdrage als de rechtbank juist acht, bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw.
De man voert – onder referte voor het overige – thans nog verweer tegen de verzochte hoofdverblijfplaats, zorgregeling, kinderalimentatie, partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen over wie partijen al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen.
Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding, heeft de rechtbank de bevoegdheid de echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
De rechtbank is van oordeel dat de ouders voldoende hebben gemotiveerd dat het gedurende de procedure redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken een door hen beiden getekend ouderschapsplan over te leggen, nu het niet lukt om overeenstemming te bereiken over de geschillen over de kinderen. Dit geldt temeer, nu gebleken is dat het traject Ouderschapsbemiddeling bij Jeugdformaat voortijdig is beëindigd. Gelet hierop zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv.
Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de man en de vrouw ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
De man en de vrouw stellen over en weer dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en verzoeken beiden om de echtscheiding uit te spreken. De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk staat dus in rechte vast, zodat de rechtbank de daarop steunende wederzijdse verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond zal toewijzen.
Eindverslag Jeugdformaat
De ouders zijn in de voorlopige voorzieningenprocedure verwezen naar Jeugdformaat voor het volgen van het traject Ouderschapsbemiddeling. In september 2020 is het traject (voortijdig) beëindigd. Uit het eindverslag van Jeugdformaat komt naar voren dat er diverse gesprekken hebben plaatsgevonden, die zeer wisselend zijn verlopen. Dit (onder meer) vanwege de heftige emoties tussen de ouders. Het lukt de ouders onvoldoende om hun strijd te staken en de belangen van de kinderen boven hun eigen belangen te laten prevaleren. Zij blijven hangen in verwijten. Nadat de vrouw het traject voortijdig heeft beëindigd (zij vond dat de gesprekken te weinig resultaat gaven) heeft Jeugdformaat aanbevelingen gedaan. Zo acht Jeugdformaat het van belang dat beide ouders de verplichting hebben om het contact tussen de kinderen en de andere ouder te bevorderen, waarbij zij zich houden aan een aantal in het verslag opgenomen punten. Daarnaast adviseert Jeugdformaat de man zich te realiseren dat hij alleen invloed heeft op zichzelf en wat hij de kinderen meegeeft en dat hij geen invloed heeft op de vrouw, hoe zij haar leven invult en welke keuzes zij maakt. Voor de vrouw acht Jeugdformaat van belang dat zij leert op een rustige manier te reageren op de man, vooral in aanwezigheid van de kinderen. Verder is gebleken dat het de ouders wel is gelukt een zorgregeling af te spreken, waarbij [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] vier dagen bij de vrouw verblijven en drie dagen bij de man, zodat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hun beide ouders zien.
Verzoeken ten aanzien van [voornaam minderjarige 1]
De man verzoekt om primair te bepalen dat [voornaam minderjarige 1] de hoofdverblijfplaats bij hem heeft. Subsidiair verzoekt de man een zorgregeling vast te stellen, waarbij [voornaam minderjarige 1] één week bij hem verblijft en één week bij de vrouw (co-ouderschap). De vrouw verweert zich hiertegen en verzoekt zelfstandig om haar alleen met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] te belasten. Tevens verzoekt zij primair de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] bij haar te bepalen en subsidiair een zorgregeling vast te stellen.
Uit de stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen, waaronder het kindgesprek met [voornaam minderjarige 1] , is de rechtbank het volgende gebleken. Sinds het uiteengaan van de man en de vrouw (eind april 2019) woont [voornaam minderjarige 1] bij de man. [voornaam minderjarige 1] heeft geen contact meer met zijn moeder. Er bestaat bij hem ook een grote weerstand tegen het contact met zijn moeder. In de ervaring van [voornaam minderjarige 1] is hij gedurende de tijd waarin hij bij zijn moeder woonde geestelijk en lichamelijk door haar mishandeld. Zo zou zijn moeder hem hebben geslagen en zeer kwetsende en neerbuigende opmerkingen naar hem hebben gemaakt. Ook zou hij de zorg van de jongste twee kinderen regelmatig op zich hebben moeten nemen. Sinds een jaar is [voornaam minderjarige 1] hiervoor onder behandeling bij een psycholoog. Hij heeft traumatherapie gevolgd en op dit moment volgt hij nog mindfulnesstherapie. In de zomer van 2020 heeft [voornaam minderjarige 1] een brief aan zijn moeder geschreven. Zijn moeder ontkent de gedragingen die [voornaam minderjarige 1] noemt. Ter zitting heeft de vrouw gesteld wekelijks naar [voornaam minderjarige 1] te mailen, maar hij heeft haar geblokkeerd. Hierdoor weet zij niet of de mails [voornaam minderjarige 1] bereiken.
Ter zitting heeft de raad benadrukt dat het in het belang van [voornaam minderjarige 1] is dat het contact met zijn moeder wordt hersteld. Mogelijk zou de psycholoog hierin een rol kunnen spelen. Wellicht dat de man dit bij de psycholoog zou kunnen aankaarten.
Alles afwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om nu nog een zorgregeling tussen [voornaam minderjarige 1] en de moeder vast te stellen, aangezien de weerstand van [voornaam minderjarige 1] tot contactherstel met zijn moeder zeer groot is en [voornaam minderjarige 1] binnenkort 18 jaar wordt. Wel geeft de rechtbank de man in overweging het belang van contactherstel nogmaals bij de psycholoog te benadrukken. Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een zorgregeling tussen haar en [voornaam minderjarige 1] zal dan ook worden afgewezen. Om dezelfde redenen zal de rechtbank ook het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijf van [voornaam minderjarige 1] bij haar te bepalen afwijzen.
Het verzoek van de vrouw om haar alleen met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] te belasten, zal de rechtbank eveneens afwijzen. Weliswaar is de man niet de biologische vader van [voornaam minderjarige 1] , maar hij is al sinds [voornaam minderjarige 1] vijf jaar is betrokken bij zijn verzorging en opvoeding. Verder woont [voornaam minderjarige 1] feitelijk al sinds het uiteengaan van de ouders bij de man. De rechtbank ziet dan ook geen reden om het gezag over [voornaam minderjarige 1] nu te wijzigen. De stelling van de vrouw dat het niet goed zou gaan met [voornaam minderjarige 1] , heeft de man gemotiveerd betwist. Deze betwisting wordt bovendien ondersteund door het door de man overgelegde schoolrapport van [voornaam minderjarige 1] .
Verzoeken ten aanzien van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]
De man verzoekt om primair te bepalen dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] de hoofdverblijfplaats bij hem hebben. Subsidiair verzoekt de man een zorgregeling vast te stellen, waarbij [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] één week bij hem verblijven en één week bij de vrouw (co-ouderschap). De vrouw verweert zich hiertegen en verzoekt zelfstandig om vervangende toestemming voor de inschrijving van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op een basisschool in [plaats 2] , de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw haar verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] gekoppeld heeft aan het al dan niet verlenen van vervangende toestemming voor het inschrijven van de kinderen op de basisschool in [plaats 2] .
Uit de stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen is de rechtbank gebleken dat de vrouw de keuze heeft gemaakt om naar [plaats 2] te verhuizen en dat het daarbij de bedoeling was dat de basisschool van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ongewijzigd zou blijven, zoals blijkt uit het door de vrouw aan de man gestuurde whatsapp-bericht van 17 september (productie 2 bij het verweer van de man tegen de wijziging van de verzoeken van de vrouw). Verder is gebleken dat er op dit moment een zorgregeling loopt, waarbij [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wekelijks van zondag 17 uur tot woensdag 17 uur bij de man verblijven. Deze zorgregeling hebben de ouders tijdens het traject Ouderschapsbemiddeling afgesproken. De zorgregeling loopt al geruime tijd en verloopt goed. De rechtbank ziet dan ook geen reden deze zorgregeling te beperken. Met deze zorgregeling verblijven [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] drie doordeweekse dagen bij de man in [plaats 3] en twee doordeweekse dagen bij de vrouw in [plaats 2] . Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op de basisschool in [plaats 2] .
De stelling van de vrouw dat zij nu een bijstandsuitkering ontvangt en daarom geen financiële middelen meer heeft om te reizen voor de school naar [plaats 3] acht de rechtbank onvoldoende om anders te beslissen. De rechtbank overweegt daartoe dat de vrouw hiervoor een goede baan had en zij acht het daarom aannemelijk dat de vrouw binnen korte tijd weer een betaalde baan zal hebben waardoor haar financiële situatie in positieve zin zal veranderen.
De vrouw heeft voorwaardelijk verzocht, voor het geval de rechtbank geen vervangende toestemming verleent voor de inschrijving van de basisschool in [plaats 2] , om de zorgregeling met de vader uit te breiden met om de week een weekend. Ter zitting heeft de vrouw toegelicht dat zij het belangrijk vindt dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ook in het weekend tijd met de man doorbrengen. De man heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het voorwaardelijke verzoek van de vrouw tot uitbreiding van de zorgregeling met om de week een weekend.
De rechtbank zal dan ook het verzoek van de vrouw toewijzen en een zorgregeling vaststellen, waarbij [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] de ene week van zondag 17 uur tot woensdag 17 uur en de andere week van vrijdag uit school tot woensdag 17 uur bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen ophaalt op zondag bij de vrouw dan wel vrijdag op school en de vrouw de kinderen op woensdag ophaalt bij de man.
Tevens heeft de vrouw verzocht de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen conform het door haar opgenomen schema onder punt 13 van het gewijzigd verzoek van 1 december 2020. Ter zitting heeft de man aangegeven zich te kunnen vinden in het voorstel van de vrouw, met uitzondering van de kerstvakantie. In de kerstvakantie wenst hij de kinderen altijd de eerste week bij hem te hebben. Als reden geeft de man aan dat hij werkzaam is bij een bakker en dat de tweede week van de kerstvakantie altijd zeer druk is in verband met oliebollen voor Oud- en Nieuwjaar. Wel wenst de man de Kerstdagen en Oudejaarsdag en Nieuwjaarsdag te verdelen, zodat de kinderen het ene jaar eerste Kerstdag en Oudejaarsdag en het andere jaar tweede Kerstdag en Nieuwjaarsdag bij hem zullen zijn. Nu de vrouw niet heeft betwist dat de man bij de bakker werkt en de tweede week van de kerstvakantie altijd druk is, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw ten aanzien van de vakanties en feestdagen volgen met uitzondering van de kerstvakantie. Op dat punt zal de rechtbank de man volgen.
De hiervoor door de rechtbank vastgestelde zorgregeling leidt ertoe dat het zwaartepunt van de zorg voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de man zal komen te liggen. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] zal wijzigen en bij de man zal bepalen. Het verzoek van de man zal daarom worden toegewezen en het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
Mediation en opvoedpoli
Het is de rechtbank verder gebleken dat de ouders nog steeds verwikkeld zijn in een strijd, waarbij zij vaak lijnrecht tegenover elkaar staan, niet goed met elkaar communiceren en elkaar ernstig wantrouwen. Deze strijd is schadelijk voor de kinderen. De rechtbank acht het daarom in het belang van de kinderen dat de ouders opnieuw gaan werken aan verbetering van hun verstandhouding zodat zij in ieder geval in staat zijn samen afspraken te maken over de kinderen en dat de kinderen onbelast contact kunnen hebben met beide ouders.
Ter zitting heeft de raad zijn zorgen geuit. De raad heeft de rechtbank geadviseerd de ouders te verwijzen naar een mediator. Tevens heeft de raad de ouders geadviseerd om zich te wenden tot de huisarts voor een verwijzing naar de Opvoedpoli.
De rechtbank heeft ter zitting met de ouders een verwijzing naar mediation besproken. Dit traject biedt de ouders de mogelijkheid om onder begeleiding van een mediator op een constructieve manier met elkaar in gesprek te gaan over onderwerpen die hen nog verdeeld houden. De ouders kunnen dan hun zorgen over en weer bespreken onder begeleiding van deze mediator. Daarbij kunnen de ouders tevens trachten de onderlinge communicatie te verbeteren en het vertrouwen in elkaar als ouders zoveel als mogelijk te herstellen.
De ouders hebben ter zitting de bereidheid uitgesproken om zich tot een mediator te wenden, zodat de rechtbank de ouders naar een mediator zal verwijzen. Nu de rechtbank in deze beschikking op alle verzoeken een eindbeslissing geeft, ziet de rechtbank geen aanleiding de zaken hiervoor aan te houden.
Tevens geeft de rechtbank de ouders mee – zoals ook ter zitting besproken – zich in navolging van het advies van de raad te wenden tot de huisarts voor een verwijzing naar de Opvoedpoli.
Kinderalimentatie
Nu de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zal worden bepaald, heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoek tot het vaststelling van een kinderalimentatie. Het verzoek van de vrouw zal daarom wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
Partneralimentatie
De vrouw verzoekt een bijdrage in haar levensonderhoud van € 522,- bruto per maand. De man heeft zich hiertegen gemotiveerd verweerd. De man betwist de behoefte en behoeftigheid van de vrouw. Daarnaast stelt de man ook geen draagkracht te hebben voor het voldoen van een bijdrage.
De rechtbank stelt voorop dat de man en de vrouw in het kader van de kinderalimentatie het eens zijn over de behoefte van de kinderen van € 881,- per maand. Daarnaast blijkt uit de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening dat zij de draagkracht van de man voor kinderalimentatie heeft berekend op € 322,- per maand. Nu de hoofdverblijfplaats van alle kinderen bij de man is bepaald, heeft hij ook alle zorg voor deze kinderen. Dit alles maakt dat de man onvoldoende draagkracht heeft om in de gehele behoefte van de kinderen te voorzien. Weliswaar zal de man vanwege de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem nu wel een kind gebonden budget, alleenstaande ouderkop en inkomens afhankelijke combinatiekorting ontvangen, maar dit zijn toelagen bedoeld voor de kinderen. De rechtbank concludeert dat de draagkracht van de man al onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien, zodat er bij de man geen draagkracht meer resteert voor het voldoen van een partneralimentatie. Dit geldt temeer nu is gebleken dat de man ook nog aflost op een huwelijkse schuld bij het CAK en mogelijk nog andere huwelijkse schulden. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om partneralimentatie dan ook af.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Ter zitting hebben de man en de vrouw overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Deze overeenstemming is vastgelegd in de door de man en de vrouw ondertekende vaststellingsovereenkomst van 12 januari 2021. De man en de vrouw hebben verzocht deze vaststellingsovereenkomst in de beschikking op te nemen. Wel hebben de man en de vrouw de rechtbank verzocht nog een beslissing ten aanzien van de schulden te nemen. Het meer of anders verzochte ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap hebben de man en de vrouw ingetrokken.
Het verzoek de vaststellingsovereenkomst op te nemen in de beschikking, kan als op de wet gegrond worden toegewezen.
Schulden
De man heeft ter zitting gesteld dat hij een groot bedrag aan huwelijkse schulden die op de peildatum bestonden reeds heeft afgelost. Hij wenst daarom een beslissing van de rechtbank over de (draagplicht voor de) schulden.
De rechtbank overweegt dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen nu een schuld geen goed is als bedoeld in artikel 3:182 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is niet mogelijk door verdelingshandelingen wijzigingen aan te brengen in de in artikel 1:102 BW neergelegde aansprakelijkheid van partijen jegens schuldeisers. In de onderlinge verhouding tussen partijen dient ieder voor de helft bij te dragen in een gemeenschapsschuld, tenzij daaromtrent anders wordt overeengekomen (artikel 1:100 BW). Indien, ten slotte, één van partijen, daartoe aangesproken door de schuldeiser, meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem aangaat, heeft hij voor het meerdere een regresrecht op de andere partij (artikel 6:10 BW).
Kort gezegd komt het erop neer dat de man en de vrouw uiteindelijk ieder de helft van de schulden die op de peildatum (in dit geval 18 juni 2019) bestonden, voor zijn/haar rekening dient te nemen. De rechtbank zal dit hierna vastleggen. Het is aan ieder van partijen om aan de ander inzichtelijk te maken welke schulden op de peildatum bestonden. Voor zover er na de peildatum reeds aflossingen zijn gedaan op de huwelijkse schulden, dient de persoon die de aflossingen heeft gedaan aan de ander inzichtelijk te maken hoeveel de aflossingen bedragen. Voor deze bedragen heeft degene die aflossingen heeft gedaan een vordering op de ander. Ter zitting is ten aanzien van de huwelijkse schulden van partijen ook besproken dat er sprake zou zijn van een aanzienlijke huwelijkse schuld (ruim € 30.000,-) aan de Belastingdienst, die zou zien op toeslagen. De vrouw heeft verklaard dat partijen op grond van de toeslagenaffaire mogelijk aanspraak maken op compensatie van de overheid van € 30.000,-. De vrouw heeft verklaard dat genoemde compensatie op de vordering in mindering zou komen en dat haar advocaat hiermee bezig is. De rechtbank overweegt dat voor zover de schuld aan de Belastingdienst op grond van de toeslagenaffaire geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden en partijen daarnaast nog een compensatie ontvangen, deze compensatie – na aflossing van de overige huwelijkse schulden van partijen – aan partijen bij helfte toekomt.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd te [plaats 1] op
[datum huwelijk] 2013;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
- [minderjarige 1] ( [voornaam minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum 1] 2003 te
[plaats 1] ,
- [minderjarige 2] ( [voornaam minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [plaats 1] ,
- [minderjarige 3] ( [voornaam minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum 3] 2011 te [plaats 1] .
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man;
*
bepaalt dat de minderjarigen [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de vrouw zullen zijn:
de reguliere zorgregeling
- de ene week van woensdag 17 uur tot zondag 17 uur;
- de andere week van woensdag 17 uur tot vrijdag naar school,
waarbij de man de kinderen ophaalt op zondag bij de vrouw dan wel vrijdag op school en de vrouw de kinderen op woensdag ophaalt bij de man;
de vakantie- en feestdagenregeling
- de helft van de vakanties en feestdagen, verdeeld conform het door de vrouw
opgenomen schema onder punt 13 van het gewijzigd verzoek van 1 december 2020,
met uitzondering van de kerstvakantie waarbij zal gelden dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]
iedere tweede week bij de vrouw zullen zijn en waarbij de eerste en tweede
Kerstdag alsmede Oudejaarsdag en Nieuwjaarsdag jaarlijks zullen alterneren;
*
bepaalt dat de tussen de man en de vrouw gemaakte afspraken, neergelegd in de (in fotokopie) aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst, deel uitmaken van deze beschikking;
*
de man en de vrouw dienen ten aanzien van de schulden die op de peildatum (in dit geval 18 juni 2019) bestonden in hun onderlinge verhouding ieder de helft voor zijn/haar rekening te nemen;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
verwijst partijen naar de voor hen bekende mediator;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. W.G. de Boer, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.G. Coopmans-Veraa als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2021.