ECLI:NL:RBDHA:2021:11339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
09/164602-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing commune strafrecht bij een verdachte van 19 jaar ten tijde van het plegen van een mishandeling, een diefstal in vereniging gepleegd en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling, diefstal in vereniging en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 juni 2020 samen met anderen een woning in Den Haag is binnengegaan, waarbij geweld is gebruikt tegen de bewoner. De verdachte werd ook beschuldigd van het stelen van goederen, waaronder een kat, en het voorhanden hebben van een vuurwapen op 17 december 2020. Tijdens de zittingen is er veel aandacht besteed aan de bewijsvoering en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De officier van justitie heeft vrijspraak geëist voor enkele feiten, maar de rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling en diefstal van de kat, evenals het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de aanbevelingen van de reclassering. De rechtbank heeft besloten om de verdachte een gevangenisstraf van 123 dagen op te leggen, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook overwogen dat het commune strafrecht van toepassing is, ondanks de verzoeken van de verdediging om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/164602-20; 09/837010-21 (t.t.g.)
Datum uitspraak 7 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer strafzaken
in de zaken van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans preventief gedetineerd in de P.I. Nieuwegein te Nieuwegein,
advocaat: mr. L.A. Nooijen te Rijswijk.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek in de zaak 09/164602-20 is gehouden op de terechtzitting van 21 januari 2021 (pro forma) en 23 september 2021 (inhoudelijke behandeling).

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - in de zaak met parketnummer 09/164602-20 (dagvaarding 1) ten laste gelegd dat hij samen met een ander of anderen op 4 juni 2020 te Den Haag heeft ingebroken in een woning aan de [adres 1] en dat hij daarbij geweld heeft gebruikt tegen de bewoner of de bewoner heeft bedreigd (feit 1 primair) dan wel dat hij geprobeerd heeft samen met een ander of anderen de bewoner zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 subsidiair) dan wel dat hij samen met een ander of anderen de bewoner heeft mishandeld (feit 1 meer subsidiair). Ook wordt de verdachte verweten dat hij op 6 juni 2020 samen met een ander of anderen in dezelfde woning is geweest en goederen en/of geld heeft weggenomen door gebruik te maken van een valse sleutel (feit 2) en dat hij op 7 juni 2020 samen met een ander of anderen door middel van braak, verbreking en/of inklimming een kat en/of schoenen heeft weggenomen (feit 3).
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 09/837010-21 (dagvaarding 2) ten laste gelegd dat hij op 17 december 2020 een vuurwapen (feit 1) en twee patronen (feit 2) voorhanden heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. B.A.C. Looijestijn, heeft geëist dat de rechtbank de verdachte van feit 1 primair en feit 2 op dagvaarding 1 zal vrijspreken en dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte de op dagvaarding 1 onder 1 subsidiair en 3 en de op dagvaarding 2 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
De officier van justitie heeft wat betreft dagvaarding 1 feit 1 primair en feit 2 naar voren gebracht dat niet duidelijk is geworden of de verdachte en zijn medeverdachte spullen uit de woning van aangever hebben weggenomen en evenmin dat zij geweld hebben gebruikt om spullen weg te nemen. Gelet hierop dient van deze feiten vrijspraak te volgen.
De officier van justitie heeft wat betreft dagvaarding 1 feit 1 subsidiair naar voren gebracht dat aangever erg dronken was en de verdachte en zijn medeverdachte, gelet op het letsel zoals dit op de foto’s te zien is, minstens meerdere malen op zijn gezicht hebben gestompt en geslagen. Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam en aangever is ook op andere delen van zijn lichaam geraakt. Er was geen sprake van een noodweersituatie. Het gebruikte geweld is disproportioneel geweest en de verdachte en zijn medeverdachte hebben aangever in bewusteloze toestand achter gelaten.
De poging tot zware mishandeling kan, aldus de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 3 op dagvaarding 1, de diefstal van de kat samen met een ander, kan ook wettig en overtuigend bewezen worden, omdat de verdachte heeft bekend samen met zijn medeverdachte de kat van aangever te hebben meegenomen. De officier van justitie heeft hierbij aangegeven dat de kat tot op de dag van de zitting nog steeds niet terecht is, wat aangever veel verdriet heeft gedaan, nu hij de kat al 8 jaar had.
Wat betreft dagvaarding 2 wijst de officier van justitie op het door [verbalisant 1] op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen waarin hij heeft aangegeven dat
hij heeft gezien dat de verdachte een portiek is in gerend, zijn jas optrok en vervolgens voorover bukte en iets in de portiek legde. Verbalisant is in de portiek gaan kijken en trof daar vervolgens een vuurwapen en een patroonhouder aan. Verbalisant weet voor 100% zeker dat de verdachte de persoon is die het vuurwapen en de patroonhouder in de portiek heeft neergelegd. De feiten 1 en 2 kunnen, aldus de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft wat betreft dagvaarding 1 feit 1 aangegeven dat er die avond door de verdachte en zijn medeverdachte geweld is gebruikt. Dat wordt door alle betrokkenen bevestigd. Er is echter onvoldoende overtuigend bewijs in het dossier dat het gepleegde geweld verband houdt met het wegnemen van goederen. De verdachte betwist bovendien dat de goederen van aangever waren. Tussen aangever en de verdachte werd regelmatig kleding geruild en de verdachte is van mening dat de kleding van hem was, op een hoodie (van het merk Fila) na. Wat betreft het wegnemen van geld en of huissleutels ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs. Alleen aangever verklaart dit en overig bewijs is er niet.
De kat is inderdaad door de verdachte en zijn medeverdachte meegenomen, maar de verdachte heeft verklaard dat hij deze naar de moeder van aangever heeft gebracht.
Het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt dan ook en vrijspraak van feit 3 dient daarom te volgen.
Wat betreft de feiten op dagvaarding 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit nu de verdachte heeft ontkend een omgebouwd alarmpistool en munitie voorhanden te hebben gehad en de waarnemingen van de verbalisant in twijfel moeten worden getrokken.
De raadsman heeft, mede aan de hand van een onderzoek dat hij ter plaatse heeft gedaan en waarvan ter zitting door hem foto’s zijn overlegd, betoogd dat het feitelijk onmogelijk was dat [verbalisant 1] op een afstand van minstens 30 meter heeft kunnen zien wat er in het portiek gebeurde. De verdachte is ook niet in het betreffende portiek aangetroffen, terwijl er geen andere uitgang was. Nu enig ander ondersteunend bewijsmiddel ontbreekt dient vrijspraak van feit 1 en 2 te volgen, aldus de raadsman.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding 1 [1]
Feit 1 primair
Ten aanzien van feit primair 1 leidt de rechtbank uit de zich in het dossier bevindende
bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang beschouwd - af, dat er op 4 juni 2020
sprake is geweest van een ruzie in de woning van aangever tussen de verdachte en medeverdachte enerzijds en aangever anderzijds, waarbij door beide partijen over en weer geweld is gebruikt. Dit gebruik van geweld hebben de verdachte en de medeverdachte ook bekend.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 4 juni 2020 vervolgens ook spullen van de aangever uit zijn woning hebben meegenomen en evenmin kan worden vastgesteld dat het geweld is gebruikt om spullen te kunnen wegnemen. Hetgeen de aangever daarover heeft verklaard is niet terug te zien op de daarvan op dat tijdstip gemaakte camerabeelden. Daar komt bij dat de [getuige] , de buurvrouw van aangever, heeft verklaard dat zij die avond thuis kwam om 22.00 uur en eerst om 24.00 of 01.00 uur een gevecht heeft gehoord waarbij glas en spullen kapot werden gegooid, terwijl de camerabeelden van het wegnemen van spullen op een veel eerder tijdstip zijn gemaakt.
De rechtbank acht dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
zich met een ander heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, zoals - na wijziging van de tenlastelegging - onder 1 primair is ten laste gelegd en zal hem van dit feit vrijspreken.
Feit 1 subsidiair
Ook de poging tot zware mishandeling acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
Er is onduidelijk wat er die avond precies is gebeurd. Weliswaar heeft de verdachte verklaard dat hij de aangever op enig moment een vuistslag heeft gegeven, echter is naar het oordeel van de rechtbank niet vast te stellen dat de verdachte daarmee (ook niet in voorwaardelijke zin) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Feit 1 meer subsidiair
De verdachte heeft bij de politie, bij de voorgeleiding ten overstaan van de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard dat hij aangever een vuistslag heeft gegeven.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte aangever heeft mishandeld, zoals onder 1 meer subsidiair is ten laste gelegd. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte dit samen met zijn medeverdachte heeft gedaan.
Er kan ten aanzien van dit feit worden volstaan met de hieronder vermelde opgave van bewijsmiddelen [2] , omdat de verdachte dit feit heeft bekend bij de politie en ook ter zitting. De raadsman heeft ook geen vrijspraak bepleit. De bewijsmiddelen houden in:
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter zitting van 23 september 2021;
  • de verklaring van de verdachte van 23 juni 2020, met bijlagen (p. 158-170);
  • de aangifte van [aangever] van 5 juni 2020 (p. 46-53);
  • proces-verbaal van verhoor van [aangever] van 23 juni 2020 (p. 111-119).
Feit 2
Ook ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen,
waaronder de camerabeelden, niet kan worden vastgesteld dat er door de verdachte en/of zijn medeverdachte op 6 juni 2020 spullen van de aangever uit diens woning zijn
weggenomen en dat zij daarbij een valse sleutel hebben gebruikt. Op de beelden is weliswaar te zien dat zij op enig moment in de kelder van de woning hebben gelopen, maar dat is niet voldoende voor bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 2 ten laste gelegde.
Feit 3
Op maandag 8 juni 2020 hoorde [aangever] van een rechercheur dat ‘s morgens
iemand de voordeur van zijn kamer aan de [adres 1] (te Den Haag) had
ingetrapt en (desgevraagd) dat de rechercheur geen kat had gezien in zijn kamer. Aangever
was bang dat zijn kat was meegenomen. [3] Hij had daartoe geen toestemming gegeven. [4]
De verdachte heeft bij de politie [5] en ook ter zitting [6] verklaard dat hij samen met [medeverdachte] de kat van aangever heeft meegenomen.
Hij heeft verklaard deze naar de moeder van aangever te hebben gebracht.
Op de camerabeelden is waargenomen dat op 7 juni 2020 een van de twee mannen, die in de
kamer [adres 1] aan de Rijswijkseweg waren, onder zijn linkerarm een witte kat vasthield en
even later met die witte kat in zijn armen door de deur, die door de andere man voor hen
werd opengehouden, naar buiten is gelopen. [7]
Uit de bovenvermelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn
medeverdachte samen de kat uit de woning van aangever hebben meegenomen en daarbij -
mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm - zodanig nauw en bewust hebben
samengewerkt, dat sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de kat van de
[aangever] samen met zijn medeverdachte heeft gestolen, zoals onder 3 ten laste gelegd.
Op het moment dat zij de kat meenamen zonder toestemming van aangever was er sprake van wederrechtelijke toe-eigening. Dat zij de kat naar de moeder van aangever zouden hebben gebracht doet daaraan niet af.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] bij de diefstal van de kat ook de schoenen van de [aangever] hebben gestolen.
Op de camerabeelden is dat namelijk niet te zien en uit de camerabeelden is evenmin op te
maken dat de verdachte en de medeverdachte naast de kat ook schoenen bij zich droegen.
Bij gebrek aan andere bewijsmiddelen kan dan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte
en zijn medeverdachte de schoenen uit de woning hebben meegenomen.
De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Dagvaarding2 [8]
Op donderdag 17 december 2020 omstreeks 18.20 uur zag [verbalisant 2] op het Rabbijn Maarsenplein ter hoogte van de speeltuin vier mannen staan. Hij zag dat deze mannen zich niet aan de Corona maatregelen hielden door zich met meer dan twee personen in de openbare ruimte op te houden. Hij wilde de mannen hierop aanspreken. Een van de mannen ging er vandoor. Bij controle van de overige drie mannen, waaronder de verdachte, bleek deze geen identiteitsbewijs bij zich te hebben. Verbalisant zocht de verdachte op in het politiesysteem en zag dat de verdachte in het systeem voor kwam terzake wapenbezit. Hij zei tegen de verdachte dat hij een identiteitsfouillering ging doen. De verdachte ging er vervolgens vandoor. Een collega van de verbalisant rende achter de verdachte aan. [9]
[verbalisant 1] zag dat de verdachte ging rennen en dat hij zich onttrok aan de staandehouding. Hij zag dat de verdachte richting de Q-park parkeergarage rende. Hij, [verbalisant 1] , rende achter de verdachte aan. Hij zag op een gegeven moment dat de verdachte de Kranenstraat in rende. Hij zag dat dat verdachte in de Kranenstraat ter hoogte van portiek 96 tot 106 zijn jas optrok. Verbalisant zag dat de verdachte met beide handen iets onder zijn jas leek te pakken. Hij zag dat dat de verdachte vervolgens voorover bukte en met zijn rechterhand een voorwerp neerlegde in het portiek van de percelen 96 tot 106 van de Kranenstraat. Verbalisant kon het voorwerp niet zien. Hij zag dat de verdachte het genoemde portiek in rende. Vervolgens zag hij dat er een taxi naar hem toe kwam. Hij is ingestapt. De taxi heeft verbalisant circa 30 meter verder afgezet bij het genoemde portiek van de [adres 2] . Verbalisant zag in de portiek een op een vuurwapen gelijkend voorwerp liggen. Dit was op de plek waar hij de verdachte eerder voorover zag bukken. In de tussentijd kan niemand anders hier iets hebben neergelegd. Verbalisant heeft namelijk geen moment de portiekdeur uit het oog verloren. Verbalisant kan met 100% zekerheid zeggen dat het vuurwapen daar door verdachte is neergelegd. Hij zag dat er verder niemand anders in de Kranenstraat was. Hij zag dat het vuurwapen voor de opening van het portiek lag. Hij zag verder geen andere voorwerpen in het portiek liggen. Hij zag dat het wapen droog was en grijs van kleur was. Hij zag een patroonhouder naast het wapen op de grond liggen, zo'n 40 centimeter bij het wapen vandaan. Vervolgens liep verbalisant de trap omhoog. Hij zag de verdachte de trap omhoog rennen. Hij is gestopt omdat hij alleen was en ook wist ik dat er een onbeheerd vuurwapen beneden lag. Hij wist ook niet wie of wat er nog meer in de woning of het portiek kon zijn. Verbalisant is naar beneden gelopen, heeft de noodknop ingedrukt en zijn positie doorgeven en de zaak bevroren om te wachten op collega's. Tijdens het wachten bij het vuurwapen hoorde hij over de portofoon dat er een verdachte staande was gehouden met een signalement dat volledig overeen kwam met de verdachte die hij had zien rennen.
Verbalisant hoorde dat de verdachte staande was gehouden op de Bierkade. Verbalisant wist ambtshalve dat de Bierkade om de hoek lag van zijn locatie in de Kranenstraat.
Verbalisant is naar de Bierkade gelopen en zag dat twee collega’s bij de persoon stonden die hij vanaf het Rabbijn Maarsenplein had achtervolgd. Verbalisant zag dat dit de persoon was die hij het op een vuurwapen gelijkend voorwerp had zien neerleggen. [10]
De verdachte werd aangehouden. [11]
De rechtbank acht op grond van genoemde processen-verbaal, die allen op ambtseed zijn opgemaakt, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt
aan het op 17 december 2020 te Den Haag voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en twee patronen.
De rechtbank heeft geen reden om aan de ambtsedige processen-verbaal te twijfelen. Daarnaast acht de rechtbank het zeer onwaarschijnlijk dat uitgerekend op die plek al een wapen zou hebben gelegen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank is op grond van de onder paragraaf 3.3 genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat de bij dagvaarding 1 onder 1 meer subsidiair en 3 en de bij dagvaarding 2 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De bewezenverklaring staat in bijlage II.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.

6.De straf en/of maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, met toepassing van het strafrecht voor volwassenen, gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als voorwaarden begeleiding door de reclassering met de daarbij behorende meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, middelencontrole en het meewerken aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en niet het strafrecht voor volwassenen, zoals thans door de reclassering wordt geadviseerd.
Dat de verdachte meerderjarig was ten tijde van het plegen van de feiten wil, aldus de raadsman, niet zeggen dat hij niet nog volop in ontwikkeling is. De verdachte is geen geharde crimineel en nog op zoek naar zijn identiteit.
In de eerdere adviezen van de reclassering was de (voorlopige) uitkomst telkens toepassing volgens het jeugdstrafrecht. De raadsman heeft aangegeven met enige verbazing van het reclasseringsadvies van 21 september 2021 kennis te hebben genomen. In vier volzinnen verandert het eerdere -voorlopige- advies om jeugdstrafrecht toe te passen in toepassing van het volwassenenrecht.
Naar de mening van de raadsman is het feit dat de verdachte zich staande kan houden in een PI voor volwassenen geen argument dat in dit kader gebezigd kan worden, hetzelfde kan gezegd worden voor de veronderstelling dat de verdachte niet langer bij zijn moeder terecht kan of dat begeleid wonen in het volwassenenstrafrecht beter beschikbaar is.
In de verschillende schorsingen kon de verdachte gewoon bij zijn moeder terecht en woonde hij deels zelfstandig onder begeleiding van de jeugdreclassering.
Ook het vierde argument dat de verdachte niet ontvankelijk zou zijn voor pedagogische beïnvloeding deelt de raadsman zeker niet. De verdachte erkent dat hij hulp en begeleiding nodig heeft en heeft aangegeven zich hiervoor in te willen zetten. Ook tijdens het toezicht heeft de verdachte zich begeleidbaar opgesteld en zich redelijk gehouden aan de hem opgelegde voorwaarden.
Toepassing van het adolescentenstrafrecht in de zin van toepassing van het jeugdsanctierecht lijkt dan ook passend. Dit is niet alleen in het belang van verdachte maar (uiteindelijk) ook in het belang van de samenleving. Immers, de gerichte interventies die hem daarmede kunnen worden geboden maken dat de ontwikkeling die de verdachte nog altijd doormaakt in de goede richting zal blijven gaan. Gevoelsmatig staat de verdachte op een kruising en in het jeugdstrafrecht zijn er meer mogelijkheden om hem perspectief te geven.
Een deels voorwaardelijk straf is wel aangewezen, nu de verdachte begeleiding en hulp nodig heeft en hiervoor ook gemotiveerd is. Het aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke strafdeel zou niet veel langer meer moeten duren dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Een klein extra strafdeel zou de reclassering de mogelijkheid geven aan de slag te gaan met een plan van aanpak en zorgen voor een warme overdracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft het slachtoffer mishandeld door hem te slaan en/of te stompen, waardoor het slachtoffer pijn en letsel heeft ondervonden. Hij heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het slachtoffer was bovendien dronken en had het bewustzijn verloren. De verdachte heeft niets gedaan om hem te helpen.
Dit gedrag van de verdachte acht de rechtbank zeer verwerpelijk evenals de diefstal van de kat van het slachtoffer. Het slachtoffer had de kat al 8 jaar en was erg aan hem gehecht.
Dat de verdachte de kat naar de moeder van het slachtoffer heeft gebracht acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu de kat tot op heden nog vermist is.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van een
vuurwapen, te weten een omgebouwd alarmpistool, en twee daarbij behorende patronen.
Dit betreft ook ernstige feiten. Het voorhanden hebben van vuurwapens (met bijbehorende munitie) kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en het ongecontroleerde bezit daarvan vergroot de maatschappelijke onveiligheid.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 16 september 2021, eerder door de politierechter is veroordeeld
tot een taakstraf voor de diefstal van een bromfiets, zijnde een vermogensdelict.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van de reclassering, waaronder het meest recente rapport van 21 september 2021.
De reclassering heeft aangegeven de situatie van de verdachte zeer zorgelijk te vinden. Aangegeven is dat de verdachte na zijn detentie geen perspectief heeft.
Hij heeft geen zicht op huisvesting, geen zicht op werk of school, heeft schulden en hij heeft weinig ondersteuning vanuit ouders. Daarnaast heeft de verdachte omgang met mensen die ook justitiecontacten hebben en gebruikte hij voorafgaand aan zijn detentie veelvuldig alcohol en drugs.
Volgens de reclassering is het evident dat de kans op recidive groot is. Dit gegeven en de jonge leeftijd van betrokkene maakt dat de reclassering toch bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf heeft geadviseerd. Daarbij moet, naast reclasseringsbegeleiding, gedacht worden aan begeleid wonen, het vinden van een dagbesteding, het reguleren van en controle op zijn middelengebruik en het ondergaan van een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling. Er zal aan gewerkt moeten worden dat de verdachte meer perspectief krijgt. De reclassering heeft aangegeven tijdens een (eventuele) resterende detentie te zullen starten met de begeleiding. Positief is dat de verdachte heeft aangegeven zich te zullen inzetten voor geboden begeleiding.
Op basis van het ASR-wegingskader is geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen
.Hierbij is aangegeven dat de verdachte zich staande houdt in de PI, hij niet-ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding, hij niet langer bij zijn moeder kan wonen en de interventie begeleid wonen in het volwassenenstrafrecht beter beschikbaar is.
De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard op dit moment het huis van bewaring als een gratis afkickkliniek te beschouwen en gezond en helder te zijn.
Van de zijde van de reclassering is ter zitting meegedeeld dat het begeleid wonen door de toezichthouder zal worden opgepakt, zodra de verdachte vrij zal komen.
6.3.3
Toepasselijk recht
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden is of de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten volgens het jeugdstrafrecht of het strafrecht voor volwassenen bestraft moet worden. De verdachte was tijdens het plegen van de feiten 19 jaar oud, zodat in beginsel het commune strafrecht, dus het strafrecht voor volwassenen van toepassing is. De rechtbank heeft evenwel bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daar aanleiding voor geven.
De rechtbank heeft kennis genomen van hetgeen de reclassering over de persoon van de verdachte heeft gerapporteerd en van het betoog van de raadsman tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank zou een pedagogische benadering nog wel te overwegen zijn, maar de verdachte heeft door zijn proceshouding de rechtbank op geen enkele wijze een handvat gegeven dat de doelen van het jeugdstrafrecht haalbaar zouden zijn.
Ook de omstandigheid dat de verdachte niet meer thuis kan wonen en op dit moment niet naar school gaat of een dagbesteding heeft wegen mee.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de persoon van de verdachte zoals deze uit het rapport van de reclassering en ter terechtzitting naar voren is gekomen, toepassing van het commune strafrecht aangewezen is.
6.3.4
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting
De rechtbank ziet reden de verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan de tijd de die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 123 dagen.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank ook nog het volgende betrokken. Deze zaken zijn ter terechtzitting gelijktijdig behandeld met de zaak tegen de verdachte onder parketnummer 09-046283-21. Het had in de rede gelegen alle zaken te voegen, welke voeging echter stuitte op beletselen van technische aard die samenhangen met de verschillende wijzen van dossierbeheer (GPS en Compas). De officier van justitie heeft in de GPS-zaak en in de Compas-zaken afzonderlijk een gevangenisstraf gevorderd.
De rechtbank zal dan ook in beide zaken afzonderlijk straffen opleggen, maar de zaken zijn wel als één geheel beschouwd en de straffen zijn dan ook als zodanig vastgesteld.
De verdachte is door het niet kunnen voegen van de zaken daarmee niet in zijn belangen geschaad.
Gelet op het hiervoor overwogene alsook gelet op het tijdsverloop ziet de rechtbank geen aanleiding in de onderhavige zaken een deels voorwaardelijke straf met de geadviseerde voorwaarden op te leggen.

7.De inbeslaggenomen goederen

De lijst van inbeslaggenomen voorwerpen in de zaak met parketnummer 09/164602-20 vermeldt het volgende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp:
1. 1 STK Cocaïne.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat het voorhanden hebben van de cocaïne niet op de tenlastelegging staat vermeld en de cocaïne inmiddels ook is vernietigd.
Er dient derhalve geen beslissing van de rechtbank meer te volgen.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Nu het inbeslaggenomen goed, 1 STK Cocaïne, inmiddels is vernietigd, zal geen beslissing van de rechtbank meer volgen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
57, 63, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
26 en 55 van de Wet Wapens en munitie.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de strafbare feiten.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij - gewijzigde -dagvaarding 1 onder 1 primair en subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij - gewijzigde - dagvaarding 1 onder 1 meer subsidiair en 3 en de bij dagvaarding 2 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
dagvaarding 1( 09/164602-20)
feit 1 meer subsidiair
mishandeling;
feit 3
diefstal door twee of meer verenigde personen;
dagvaarding 2(09/837010-21)
feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot;
gevangenisstraf voor de duur van 123 DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Smid-Verhage, rechter, voorzitter,
mr. M.P. Meeuwisse, rechter,
en mr. M.J. Bouwman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 oktober 2021.
Mr. Bouwman kan dit vonnis niet tekenen.
Bijlagen:
De tenlastelegging
De bewezenverklaring
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging- tenlastegelegd dat:
09/164602-20
1
op of omstreeks 4 juni 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen [adres 1] ),
- een trainingspak (North Face) en/of
- jas (North Face) en/of
- hoody (Fila) en/of
- een geldbedrag (ongeveer 70 euro) en/of
- huissleutels,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door [aangever]
- te slaan en/of te stompen en/of
- naar de grond te duwen/brengen en/of
- zijn keel dicht te knijpen
- ( tegen zijn hoofd en/of romp) te schoppen en/of te trappen;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 04 juni 2020 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) [aangever] :
- geslagen en/of gestompt en/of
- naar de grond gebracht en/of
- zijn keel dicht geknepen en/of
- ( tegen zijn hoofd en/of romp) geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 04 juni 2020 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, M. [aangever] heeft/hebben mishandeld door:
- te slaan en/of te stompen en/of
- naar de grond te duwen/brengen en/of
- zijn keel dicht te knijpen en/of
- ( tegen zijn hoofd en/of romp) te schoppen en/of te trappen
waardoor [aangever] pijn en/of letsel heeft bekomen;
2
op of omstreeks 6 juni 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen [adres 1] )
- drie trainingsbroeken (Nike) en/of
- een laptop (HP) en/of
- een jas (North Face) en/of
- twee truien en/of
- een geldbedrag,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door de deur van die woning te openenen met een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
3
op of omstreeks 7 juni 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kat en/of schoenen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming
09/837010-21
l
hij op of omstreeks 17 december 2020 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder l van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (een omgebouwd alarmpistool), van het merk BBM, model 315 auto, kaliber 6.35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2
hij te 's-Gravenhage, op of omstreeks 17 december 2020, munitie van categorie III, te weten 2 patronen (merk: S&B, 6.35 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Bijlage II: de bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
09/164602-20
1. meer subsidiair
hij op 04 juni 2020 te Den Haag, [aangever] heeft mishandeld door:
- te slaan en/of te stompen
waardoor [aangever] pijn en/of letsel heeft bekomen;
3
op 7 juni 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
andereen kat
van[aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
09/837010-21
l
hij op 17 december 2020 te 's-Gravenhage een wapen van categorie III, onder l van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (een omgebouwd alarmpistool), van het merk BBM, model 315 auto, kaliber 6.35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
2
hij te 's-Gravenhage, op 17 december 2020, munitie van categorie III, te weten 2 patronen (merk: S&B, 6.35 mm), voorhanden heeft gehad.
Eventuele taal-en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd, zie
cursievewijziging. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2020183194 Z,
2.Zie: artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
3.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 172-176.
4.Proces-verbaal van verhoor [aangever] , p. 113.
5.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 157-159.
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 23 september 2021.
7.Proces-verbaal van bevindingen - camerabeelden, p. 195-200, inclusief screenshots 25 en 26,
8.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2020380482,
9.Proces-verbaal van bevindingen, p.14-15.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p.16-17.
11.Proces-verbaal van aanhouding, p. 3-5.