3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding 1
Feit 1 primair
Ten aanzien van feit primair 1 leidt de rechtbank uit de zich in het dossier bevindende
bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang beschouwd - af, dat er op 4 juni 2020
sprake is geweest van een ruzie in de woning van aangever tussen de verdachte en medeverdachte enerzijds en aangever anderzijds, waarbij door beide partijen over en weer geweld is gebruikt. Dit gebruik van geweld hebben de verdachte en de medeverdachte ook bekend.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 4 juni 2020 vervolgens ook spullen van de aangever uit zijn woning hebben meegenomen en evenmin kan worden vastgesteld dat het geweld is gebruikt om spullen te kunnen wegnemen. Hetgeen de aangever daarover heeft verklaard is niet terug te zien op de daarvan op dat tijdstip gemaakte camerabeelden. Daar komt bij dat de [getuige] , de buurvrouw van aangever, heeft verklaard dat zij die avond thuis kwam om 22.00 uur en eerst om 24.00 of 01.00 uur een gevecht heeft gehoord waarbij glas en spullen kapot werden gegooid, terwijl de camerabeelden van het wegnemen van spullen op een veel eerder tijdstip zijn gemaakt.
De rechtbank acht dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
zich met een ander heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, zoals - na wijziging van de tenlastelegging - onder 1 primair is ten laste gelegd en zal hem van dit feit vrijspreken.
Feit 1 subsidiair
Ook de poging tot zware mishandeling acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
Er is onduidelijk wat er die avond precies is gebeurd. Weliswaar heeft de verdachte verklaard dat hij de aangever op enig moment een vuistslag heeft gegeven, echter is naar het oordeel van de rechtbank niet vast te stellen dat de verdachte daarmee (ook niet in voorwaardelijke zin) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Feit 1 meer subsidiair
De verdachte heeft bij de politie, bij de voorgeleiding ten overstaan van de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard dat hij aangever een vuistslag heeft gegeven.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte aangever heeft mishandeld, zoals onder 1 meer subsidiair is ten laste gelegd. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte dit samen met zijn medeverdachte heeft gedaan.
Er kan ten aanzien van dit feit worden volstaan met de hieronder vermelde opgave van bewijsmiddelen, omdat de verdachte dit feit heeft bekend bij de politie en ook ter zitting. De raadsman heeft ook geen vrijspraak bepleit. De bewijsmiddelen houden in:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter zitting van 23 september 2021;
- de verklaring van de verdachte van 23 juni 2020, met bijlagen (p. 158-170);
- de aangifte van [aangever] van 5 juni 2020 (p. 46-53);
- proces-verbaal van verhoor van [aangever] van 23 juni 2020 (p. 111-119).
Feit 2
Ook ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen,
waaronder de camerabeelden, niet kan worden vastgesteld dat er door de verdachte en/of zijn medeverdachte op 6 juni 2020 spullen van de aangever uit diens woning zijn
weggenomen en dat zij daarbij een valse sleutel hebben gebruikt. Op de beelden is weliswaar te zien dat zij op enig moment in de kelder van de woning hebben gelopen, maar dat is niet voldoende voor bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 2 ten laste gelegde.
Feit 3
Op maandag 8 juni 2020 hoorde [aangever] van een rechercheur dat ‘s morgens
iemand de voordeur van zijn kamer aan de [adres 1] (te Den Haag) had
ingetrapt en (desgevraagd) dat de rechercheur geen kat had gezien in zijn kamer. Aangever
was bang dat zijn kat was meegenomen.Hij had daartoe geen toestemming gegeven.
De verdachte heeft bij de politieen ook ter zittingverklaard dat hij samen met [medeverdachte] de kat van aangever heeft meegenomen.
Hij heeft verklaard deze naar de moeder van aangever te hebben gebracht.
Op de camerabeelden is waargenomen dat op 7 juni 2020 een van de twee mannen, die in de
kamer [adres 1] aan de Rijswijkseweg waren, onder zijn linkerarm een witte kat vasthield en
even later met die witte kat in zijn armen door de deur, die door de andere man voor hen
werd opengehouden, naar buiten is gelopen.
Uit de bovenvermelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn
medeverdachte samen de kat uit de woning van aangever hebben meegenomen en daarbij -
mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm - zodanig nauw en bewust hebben
samengewerkt, dat sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de kat van de
[aangever] samen met zijn medeverdachte heeft gestolen, zoals onder 3 ten laste gelegd.
Op het moment dat zij de kat meenamen zonder toestemming van aangever was er sprake van wederrechtelijke toe-eigening. Dat zij de kat naar de moeder van aangever zouden hebben gebracht doet daaraan niet af.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte] bij de diefstal van de kat ook de schoenen van de [aangever] hebben gestolen.
Op de camerabeelden is dat namelijk niet te zien en uit de camerabeelden is evenmin op te
maken dat de verdachte en de medeverdachte naast de kat ook schoenen bij zich droegen.
Bij gebrek aan andere bewijsmiddelen kan dan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte
en zijn medeverdachte de schoenen uit de woning hebben meegenomen.
De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Dagvaarding2
Op donderdag 17 december 2020 omstreeks 18.20 uur zag [verbalisant 2] op het Rabbijn Maarsenplein ter hoogte van de speeltuin vier mannen staan. Hij zag dat deze mannen zich niet aan de Corona maatregelen hielden door zich met meer dan twee personen in de openbare ruimte op te houden. Hij wilde de mannen hierop aanspreken. Een van de mannen ging er vandoor. Bij controle van de overige drie mannen, waaronder de verdachte, bleek deze geen identiteitsbewijs bij zich te hebben. Verbalisant zocht de verdachte op in het politiesysteem en zag dat de verdachte in het systeem voor kwam terzake wapenbezit. Hij zei tegen de verdachte dat hij een identiteitsfouillering ging doen. De verdachte ging er vervolgens vandoor. Een collega van de verbalisant rende achter de verdachte aan.
[verbalisant 1] zag dat de verdachte ging rennen en dat hij zich onttrok aan de staandehouding. Hij zag dat de verdachte richting de Q-park parkeergarage rende. Hij, [verbalisant 1] , rende achter de verdachte aan. Hij zag op een gegeven moment dat de verdachte de Kranenstraat in rende. Hij zag dat dat verdachte in de Kranenstraat ter hoogte van portiek 96 tot 106 zijn jas optrok. Verbalisant zag dat de verdachte met beide handen iets onder zijn jas leek te pakken. Hij zag dat dat de verdachte vervolgens voorover bukte en met zijn rechterhand een voorwerp neerlegde in het portiek van de percelen 96 tot 106 van de Kranenstraat. Verbalisant kon het voorwerp niet zien. Hij zag dat de verdachte het genoemde portiek in rende. Vervolgens zag hij dat er een taxi naar hem toe kwam. Hij is ingestapt. De taxi heeft verbalisant circa 30 meter verder afgezet bij het genoemde portiek van de [adres 2] . Verbalisant zag in de portiek een op een vuurwapen gelijkend voorwerp liggen. Dit was op de plek waar hij de verdachte eerder voorover zag bukken. In de tussentijd kan niemand anders hier iets hebben neergelegd. Verbalisant heeft namelijk geen moment de portiekdeur uit het oog verloren. Verbalisant kan met 100% zekerheid zeggen dat het vuurwapen daar door verdachte is neergelegd. Hij zag dat er verder niemand anders in de Kranenstraat was. Hij zag dat het vuurwapen voor de opening van het portiek lag. Hij zag verder geen andere voorwerpen in het portiek liggen. Hij zag dat het wapen droog was en grijs van kleur was. Hij zag een patroonhouder naast het wapen op de grond liggen, zo'n 40 centimeter bij het wapen vandaan. Vervolgens liep verbalisant de trap omhoog. Hij zag de verdachte de trap omhoog rennen. Hij is gestopt omdat hij alleen was en ook wist ik dat er een onbeheerd vuurwapen beneden lag. Hij wist ook niet wie of wat er nog meer in de woning of het portiek kon zijn. Verbalisant is naar beneden gelopen, heeft de noodknop ingedrukt en zijn positie doorgeven en de zaak bevroren om te wachten op collega's. Tijdens het wachten bij het vuurwapen hoorde hij over de portofoon dat er een verdachte staande was gehouden met een signalement dat volledig overeen kwam met de verdachte die hij had zien rennen.
Verbalisant hoorde dat de verdachte staande was gehouden op de Bierkade. Verbalisant wist ambtshalve dat de Bierkade om de hoek lag van zijn locatie in de Kranenstraat.
Verbalisant is naar de Bierkade gelopen en zag dat twee collega’s bij de persoon stonden die hij vanaf het Rabbijn Maarsenplein had achtervolgd. Verbalisant zag dat dit de persoon was die hij het op een vuurwapen gelijkend voorwerp had zien neerleggen.
De verdachte werd aangehouden.
De rechtbank acht op grond van genoemde processen-verbaal, die allen op ambtseed zijn opgemaakt, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt
aan het op 17 december 2020 te Den Haag voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en twee patronen.
De rechtbank heeft geen reden om aan de ambtsedige processen-verbaal te twijfelen. Daarnaast acht de rechtbank het zeer onwaarschijnlijk dat uitgerekend op die plek al een wapen zou hebben gelegen.