ECLI:NL:RBDHA:2021:11319
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 11 juni 2021, hield in dat de asielaanvraag van de verzoeker als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij het niet eens was met de afwijzing van zijn asielaanvraag.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In de uitspraak heeft de rechtbank het beroep van de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk op de zaak ingaat. Hierdoor werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus als griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals vermeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000.