ECLI:NL:RBDHA:2021:11314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.4103 en NL21.9169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Timorese burgers op grond van onvoldoende bewijs van vervolging en traumatische ervaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een groep burgers uit Timor Leste, die hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als ongegrond hebben afgewezen. De eisers, die in Nederland asiel hebben aangevraagd, stellen dat zij vanwege negatieve belangstelling van westelijke milities in hun thuisland zijn gevlucht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 augustus 2021, waarbij de eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims van vervolging en dat de door hen aangevoerde traumatische ervaringen niet aannemelijk zijn gemaakt.

De rechtbank oordeelt dat de eisers niet hebben aangetoond dat hun psychische klachten hen belemmerden in hun verklaringen over hun asielmotieven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers niet binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenissen hun land van herkomst hebben verlaten, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van asiel op basis van artikel 29 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de stelling van de eisers dat zij gevaar lopen bij terugkeer naar Oost-Timor niet geloofwaardig geacht, en heeft geconcludeerd dat de aanvragen om asiel terecht zijn afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack en is openbaar gemaakt op 18 oktober 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.4103 en NL21.9169

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], eiser, en

[Naam 2], eiseres,
gezamenlijk te noemen: eisers,
mede voor hun minderjarige kinderen
[Naam 3], [Naam 4]en
[Naam 5],
V-nummers: [Nummer 1], [Nummer 2], [Nummer 3], [Nummer 4] en [Nummer 4],
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

ProcesverloopBij besluiten van 19 februari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen S.H.C. Smeets-Tan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen burgers van Timor Leste (Oost-Timor) te zijn. Zij hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij Oost-Timor hebben moeten ontvluchten omdat zij sinds 2008 in negatieve belangstelling staan bij de westelijke milities. Eisers stellen dat zij in de problemen zijn gekomen nadat eiser heeft geweigerd om zich aan te sluiten bij de huursoldaten. In 2011 is de broer van eiser, die aangesloten was bij de westelijke milities, vermoord, waarna de problemen zouden zijn verergerd. Eisers stellen te zijn lastiggevallen, er zijn stenen gegooid, er was sprake van pestgedrag, en eiseres stelt te zijn verkracht. In oktober 2019 zijn zij Nederland ingereisd en hebben zij asiel aangevraagd.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw [1] . Verweerder heeft overwogen dat hij het niet aannemelijk acht dat eisers te vrezen hebben voor vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor ernstige schade. Verweerder heeft daarbij niet geloofwaardig geacht dat eisers in de negatieve belangstelling van de milities staan omdat eisers hebben geweigerd om zich bij hen aan te sluiten.
3. Eisers betwisten dat zij ongeloofwaardig hebben verklaard over het feit dat zij in de negatieve belangstelling bestaan van de milities. Daarbij voeren zij aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op hun zienswijze door te overwegen dat die een herhaling van zetten is. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte niet in zijn beoordeling betrokken dat zij tot het ontstaan van de problemen in hun land van herkomst goed in hun bestaan konden voorzien. Ook heeft verweerder ten onrechte geen acht geslagen op de culturele achtergrond van de problemen: de broer van eiser was lid was van de huurlingen. Hij heeft mogelijk mensen vermoord en is zelf vermoord. De familie is dan ook doelwit van wraak, zodat eisers gevaar lopen. Verder menen eisers dat zij ook vanwege de algemene onveiligheid in Oost-Timor een risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM [2] . Daarnaast is volgens eisers sprake van traumata. Eisers hebben medische stukken overgelegd. Daarbij hebben zij toegelicht dat zij, ondanks een eerdere doorverwijzing vanuit GZA [3] , niet onder behandeling staan en dat zij het moeilijk vinden om hun psychische klachten te bespreken, maar dat zij wel behandeld willen worden. Zij beroepen zich op artikel 18 van de Procedurerichtlijn. Ook doen eisers een beroep op artikel 64 van de Vw. Verder stellen zij dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht in hoeverre medische omstandigheden in de weg hebben gestaan aan hun vermogen om voldoende te kunnen verklaren. Zij menen dat het onderzoek door FMMU hiervoor onvoldoende is. Eisers verzoeken om alsnog een onderzoek te laten plaatsvinden, dan wel om hen de gelegenheid te geven om een onderzoek te laten uitvoeren door iMMO [4] . Eisers stellen zich op het standpunt dat terugkeer naar het land van herkomst inhumaan zou zijn en van onevenredige hardheid zou getuigen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat psychische klachten in de weg hebben gestaan aan hun vermogen om tijdens de gehoren voldoende te verklaren. In het geval van eiser ontbreekt hiervoor elke onderbouwing met medische stukken. Eiseres is gezien door een arts van FMMU. Deze heeft geconcludeerd dat eiseres zonder beperkingen kon worden gehoord. De overgelegde medische stukken onderbouwen geen concrete psychische klachten van eiseres. De informatie van het Gezondheidscentrum Dili (met Nederlandse vertaling) ziet uitsluitend op het lichamelijk onderzoek dat bij eiseres is verricht na een geweldsincident op 10 januari 2013.
Uit het GZA-dossier van eiseres blijkt dat zij voor de gestelde psychische klachten geen medische behandeling ontvangt en dat ook niet duidelijk is in hoeverre zij een hulpvraag heeft. Dat eiseres zegt moeite te hebben om over haar ervaringen te spreken, laat onverlet dat niet is onderbouwd welke psychische klachten zij heeft en in hoeverre die haar zouden hebben belemmerd om te verklaren over haar asielmotieven. Het ligt op de weg van eiseres om dit te onderbouwen. Niet is gebleken dat eiseres hiervoor onvoldoende gelegenheid heeft gehad. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat een verder medisch onderzoek nodig is alvorens op het beroep kan worden beslist. Het beroep op artikel 18 van de Procedurerichtlijn faalt daarom.
5. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun stelling dat in het bestreden besluit onvoldoende is gereageerd op de zienswijze. Anders dan eisers stellen, heeft verweerder niet volstaan met de opmerking dat de zienswijze een herhaling van zetten is. Verweerder heeft onder verwijzing naar de alinea’s uit de zienswijze gemotiveerd waarom die geen aanleiding geven om van het voornemen af te wijken. In het voornemen heeft verweerder gemotiveerd overwogen dat eisers wisselend, vaag en summier hebben verklaard over de (contacten met) de huursoldaten en dat eiseres de relatie tussen haar verkrachting en de huursoldaten niet aannemelijk heeft weten te maken. Eisers hebben deze tegenwerpingen in beroep niet (alsnog) weerlegd. Verweerder heeft verder terecht opgemerkt dat uit de verklaringen van eisers niet blijkt dat zij na 2013 nog in negatieve belangstelling hebben gestaan bij de huursoldaten. Door eisers is niet weerlegd dat zij nog zes jaar in Oost-Timor hebben verbleven zonder dat zich nog ernstige incidenten hebben voorgedaan. De stelling dat zij als familie van een voormalige huurling gevaar lopen en de suggestie dat zij hun geregelde bestaan in Oost-Timor niet zomaar zouden hebben opgegeven, kan aan het voorgaande niet afdoen.
6. Eisers hebben niet met documenten aannemelijk gemaakt dat in Oost-Timor sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15 sub c van de Definitierichtlijn [5] . Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat in Oost-Timor sprake is van een zodanig onveilige algemene situatie dat zij alleen al door hun enkele aanwezigheid daar een reëel risico lopen op ernstige schade.
7. Eisers hebben een beroep gedaan op het traumatabeleid van verweerder, dat is neergelegd in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
In die paragraaf is bepaald dat een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, door verweerder onder voorwaarden in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Een van die voorwaarden is dat de vreemdeling in zijn verklaringen aannemelijk moet maken dat sprake is geweest van een traumatische gebeurtenis en dat deze reden is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst.
Dit causale verband wordt aangenomen als de vreemdeling binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten. Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband is tussen de traumatische gebeurtenis en het vertrek en de vreemdeling buiten zijn schuld niet in staat is geweest om het land van herkomst binnen de termijn van zes maanden te verlaten.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij is verkracht door huursoldaten. Uit het door eiseres overgelegde GZA-dossier, noch uit de informatie van het Gezondheidscentrum Dili blijkt van een relatie tussen de verkrachting en de huursoldaten.
De rechtbank stelt verder vast dat eisers niet binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst hebben verlaten. Zij zijn immers pas in 2019 het land van herkomst uitgereisd. Zij hebben ook niet onderbouwd dat zij buiten hun schuld niet binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land hebben kunnen verlaten. Dat zij naar hun zeggen jarenlang hebben gespaard om de reis naar Nederland te kunnen bekostigen maakt niet aannemelijk dat zij hoe dan ook niet eerder hadden kunnen vertrekken.
8. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat eisers te vrezen hebben voor vervolging bij terugkeer naar Oost-Timor zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat zij bij terugkeer naar Oost-Timor een reëel risico lopen op ernstige schade.
Dat betekent dat eisers niet in aanmerking komen voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
De aanvragen zijn daarom afgewezen als ongegrond.
9. Niet is gebleken dat er bij eisers sprake is van een gezondheidstoestand die maakt dat het niet verantwoord is om te reizen. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder het verzoek van eisers om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw op goede gronden afgewezen.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
3.Gezondheidszorg Asielzoekers
4.instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek
5.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011