Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[Naam 1], eiser, en
[Naam 3], [Naam 4]en
[Naam 5],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een groep burgers uit Timor Leste, die hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als ongegrond hebben afgewezen. De eisers, die in Nederland asiel hebben aangevraagd, stellen dat zij vanwege negatieve belangstelling van westelijke milities in hun thuisland zijn gevlucht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 augustus 2021, waarbij de eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims van vervolging en dat de door hen aangevoerde traumatische ervaringen niet aannemelijk zijn gemaakt.
De rechtbank oordeelt dat de eisers niet hebben aangetoond dat hun psychische klachten hen belemmerden in hun verklaringen over hun asielmotieven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers niet binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenissen hun land van herkomst hebben verlaten, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van asiel op basis van artikel 29 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de stelling van de eisers dat zij gevaar lopen bij terugkeer naar Oost-Timor niet geloofwaardig geacht, en heeft geconcludeerd dat de aanvragen om asiel terecht zijn afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack en is openbaar gemaakt op 18 oktober 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.