ECLI:NL:RBDHA:2021:11309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 21/1466 en AWB 21/1467
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging verblijfsdoel op basis van niet-tijdelijke humanitaire gronden en de beoordeling van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Filipijnse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag om het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden'. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat volgens verweerder niet was aangetoond dat er sprake was van huiselijk geweld. Eiseres had in haar beroep aangevoerd dat zij voldoende bewijs had geleverd van seksueel geweld door de ex-partner van haar moeder, wat volgens het beleid van verweerder zou moeten leiden tot een wijziging van haar verblijfsdoel.

De rechtbank overwoog dat verweerder zich niet op goede gronden op het standpunt had gesteld dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat huiselijk geweld had plaatsgevonden. De rechtbank stelde vast dat de manier waarop dit aannemelijk moest worden gemaakt niet verder was ingevuld in het beleid van verweerder. Eiseres had aangifte gedaan van aanranding en had verklaringen overgelegd van Stichting Arosa, die haar en haar familie opvangt. De rechtbank concludeerde dat de politie een vervolgstap had gezet in het onderzoek naar de aangifte, wat betekende dat er voldoende basis was voor de claim van eiseres.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten van eiseres vergoedde. De gevraagde voorlopige voorziening om de uitzetting te verbieden werd afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep had beslist.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/1466 (beroep)
AWB 21/1467 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 2000, van Filipijnse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Çöplü).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 7 oktober 2020 voor het wijzigen van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 8 maart 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig [naam,] werkzaam bij Stichting Arosa en de begeleidster van eiseres. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiseres heeft een onderbouwd verzoek om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht gedaan. De rechtbank wijst dit verzoek toe, zodat eiseres in beide procedures is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
Feiten en omstandigheden
2.1
De moeder van eiseres is met ingang van [medio] juni 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf bij haar voormalige partner. Op dezelfde datum zijn eiseres en haar zusje in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf bij hun moeder.
2.2
De aanvraag van de moeder van eiseres om wijziging van de beperking van haar verblijfsvergunning in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ is op 5 augustus 2020 afgewezen. Daarnaast zijn de verblijfsvergunning van de moeder van eiseres en de van haar afhankelijke verblijfsvergunningen van eiseres en haar zusje ingetrokken met terugwerkende kracht met ingang van 13 september 2018. Het hiertegen ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard en het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 april 2021 eveneens ongegrond verklaard. [1]
2.3
Op 7 oktober 2020 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor het wijzigen van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Dat is de aanvraag waar het in deze procedure om gaat.
Besluitvorming
3. Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, afgewezen. Het beroep dat eiseres heeft gedaan op het beleid over huiselijk geweld zoals dat is uitgewerkt in paragraaf B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) kan niet slagen, omdat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat eiseres aan de voorwaarden voldoet. De stukken onderbouwen namelijk niet dat sprake is geweest van seksueel of huiselijk geweld. Er bestaat volgens verweerder geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook is geen sprake van een schending van artikel 8 van het EVRM [2] , aldus verweerder.
Beroepsgronden eiseres
4. Eiseres voert aan dat zij met de overgelegde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van een seksueel delict. Eiseres heeft aan de bewijsverplichtingen van de Vc voldaan. Verweerder stelt dat de aangifte van de aanranding onvoldoende is om te concluderen dat bij de politie aannemelijk is gemaakt dat het seksuele geweld heeft plaatsgevonden, maar miskent daarbij dat er ook verklaringen van Stichting Arosa en een schriftelijke bekentenis van de ex-partner van de moeder van eiseres liggen. Verweerder heeft een onderzoeksplicht en had eiseres, de politie, de hulpverleners en zelfs de ex-partner van de moeder van eiseres kunnen bevragen. Daarbij komt dat eiseres inmiddels de moed heeft gevonden om aangifte te doen, zodat ook die informatie kan worden betrokken in verweerders besluitvorming. Eiseres betoogt ook dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure. Verweerder miskent verder dat artikel 59 van het Verdrag van Istanbul [3] op eiseres van toepassing is, omdat de relatie van haar moeder is verbroken door zeer moeilijke omstandigheden. Ten slotte stelt verweerder in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte dat de moeder van eiseres geen verblijfsrecht heeft. De moeder van eiseres ontleent namelijk verblijfsrecht aan het Unierecht.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank overweegt als volgt. Aan een vreemdeling die een verblijfsvergunning heeft gehad als familie- of gezinslid, kan een verblijfsvergunning in verband met ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ worden verleend wegens bijzondere individuele omstandigheden. [4] In het beleid van verweerder is bepaald dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. In het beleid staat ook dat verweerder de verblijfsvergunning verleent als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie. [5] In het beleid van verweerder staat verder – voor zover van belang – opgenomen wat verweerder beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:
  • recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; óf
  • een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.
In combinatie met recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. [6]
6.1
Eiseres heeft in dit verband het volgende naar voren gebracht. De aan haar moeder verleende verblijfsvergunning voor verblijf bij haar echtgenoot is ingetrokken wegens duurzame verbreking van het huwelijk. Eiseres betoogt dat het huwelijk van haar moeder en ex-partner is verbroken als gevolg van een incident dat heeft plaatsgevonden tussen eiseres en de ex-partner van haar moeder. Volgens eiseres heeft de ex-partner van haar moeder haar, zonder dat zij dat wilde, gemasseerd waarbij hij haar geslachtsdeel heeft aangeraakt. Eiseres heeft hiervan op 14 april 2020 een melding gemaakt bij de politie Rotterdam. Zij heeft toen bij de politie aangegeven dat zij dacht dat het aanraken van haar geslachtsdeel per ongeluk is gebeurd.
6.2.1
Bij deze aanvraag heeft eiseres onder meer een verklaring van Veilig Thuis van
7 januari 2020 overgelegd. In deze verklaring staat dat Veilig Thuis in augustus 2019 een melding ontving van een vriendin van de moeder van eiseres. In de verklaring wordt verder de situatie waarin eiseres en haar gezin hebben verkeerd beschreven:
“(…) Eerder, in 2018/2019 heeft mevrouw bij een andere man verbleven, in Vlaardingen, die volgens mevrouw zeer instabiel was. Hij zou een zelfmoordpoging hebben gedaan waar mevrouw bij was, dreigde vaker zelfmoord te plegen en schreeuwde en schold naar mevrouw. Daarnaast zou deze man een ongewenste massage hebben gegeven aan oudste dochter [eiseres] . Mevrouw is bij deze man weggegaan. (…)”
6.2.2
Ook heeft eiseres een verklaring van Stichting Arosa van 20 september 2020 overgelegd. Stichting Arosa is de opvang waar eiseres sinds november 2019 tot op heden met haar moeder en zusje verblijft. De verklaring betreft het verhaal van eiseres dat zij ten overstaande van Stichting Arosa heeft gedaan en is opgesteld door mevrouw [naam,] , die ook op de zitting aanwezig was. In deze verklaring zijn de levensloop van eiseres, de thuissituatie van eiseres, haar moeder en zusje in het huis van moeders ex-partner, het incident, de gebeurtenissen daarna en de huidige situatie van eiseres uitgebreid uiteengezet. Ook de ex-partner van de moeder van eiseres heeft een schriftelijke verklaring gegeven over het incident met eiseres. Deze verklaring is overgelegd in deze procedure. In de verklaring, die is gedateerd van 17 maart 2020, schrijft de ex-partner van eiseres’ moeder onder meer:
“(…) Another incident happened when I gave [eiseres] (…) alcohol and asked not to tell her mother about it.. I do admit also that I massage [eiseres] without her permission that leads for [moeder] to not trust me anymore. (…)”
Daarnaast schrijft hij over zijn zelfmoordgedachten en dat hij de moeder van eiseres en haar kinderen uiteindelijk heeft gevraagd om zijn woning te verlaten en ergens anders te gaan wonen.
6.3
Op 16 februari 2021 heeft eiseres aangifte van aanranding gedaan bij de politie Rotterdam. De bevestiging van deze aangifte en een kopie van de aangifte heeft eiseres in beroep overgelegd. In de kopie van de aangifte is te lezen dat de politie eiseres heeft medegedeeld dat het doen van een valse aangifte strafbaar is en dat van haar verwacht wordt dat zij de waarheid spreekt. In beroep heeft eiseres ook een tweede verklaring van Stichting Arosa overgelegd, opgesteld door mevrouw [naam,] en gedateerd van 22 juni 2021. Hierin staat beschreven dat Veilig Thuis in november 2019 contact heeft opgenomen met Stichting Arosa om de situatie van het gezin van eiseres te bespreken. In de verklaring staat dat het gezin van eiseres een zwervend bestaan heeft geleid tussen verschillende verblijfplaatsen nadat zij waren weggegaan bij de ex-partner van de moeder van eiseres. Stichting Arosa heeft toen besloten om het gezin op te vangen.
7.1
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat huiselijk geweld binnen haar familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de huwelijksrelatie. Verweerder heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de aangifte pas in beroep is overgelegd en om die reden niet mag worden betrokken in de beoordeling, gelet op de ex-tunc toets. De rechtbank volgt dit standpunt niet, omdat de aangifte een nadere onderbouwing is van wat door eiseres eerder naar voren is gebracht. Verweerder heeft aan eiseres subsidiair tegengeworpen dat haar verklaring bij de politie tijdens haar aangifte op
16 februari 2021 anders is dan de verklaring die zij bij de politie heeft gedaan toen zij eerder melding maakte van het incident op 14 april 2020. Eiseres heeft namelijk eerst verklaard dat de ex-partner van haar moeder haar geslachtsdeel per ongeluk aanraakte en bij de aangifte is zij daarop teruggekomen door te zeggen dat hij haar geslachtsdeel gedurende 10 tot 15 seconde heeft aangeraakt. De rechtbank is van oordeel dat deze gewijzigde verklaring niet afdoet aan het verhaal van eiseres. Zij heeft namelijk een logische verklaring gegeven waarom zij in eerste instantie heeft gezegd dat het aanraken per ongeluk gebeurde en daar later op is teruggekomen. Op de zitting heeft eiseres uitgelegd dat zij eerst bang was dat de ex-partner van haar moeder haar en haar familie iets aan zou doen als ze aangifte zou doen. Daarom heeft ze de melding op deze wijze gedaan. In de opvang van Stichting Arosa heeft eiseres een consult gehad met een psycholoog, waarmee ze het incident heeft besproken. Hierna heeft zij zich gerealiseerd wat er was gebeurd en dat zij toch aangifte wilde doen met het volledige en echte verhaal. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan dit betoog. De rechtbank kan de gedachtegang van eiseres, dat zij in de door haar geschetste moeilijke omstandigheden pas later de kracht heeft gevonden om aangifte tegen de ex-partner van haar moeder te doen, volgen. De rechtbank acht het daarom ook niet verwijtbaar dat eiseres de kopie van haar aangifte pas in beroep heeft overgelegd.
7.2
De rechtbank overweegt voorts dat in verweerders beleid onder meer staat dat bij de politie aannemelijk moet zijn gemaakt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat de manier waarop dit aannemelijk moet zijn gemaakt bij de politie niet verder is ingevuld in verweerders beleid, maar dat uit het beleid wel volgt dat niet van eiseres wordt verwacht dat zij aantoont dat (in dit geval) de aanranding heeft plaatsgevonden. Op de zitting heeft verweerder, zo begrijpt de rechtbank, gesteld dat als een melding of aangifte bij de politie wordt gedaan, in ieder geval ook sprake moet zijn van een vervolgstap. Desgevraagd heeft verweerder geantwoord dat een vervolgstap betekent dat de politie iets met de melding of aangifte moet doen.
7.3
Op de zitting heeft mevrouw [naam,] verklaard dat zij in de week voorafgaand aan de zitting met de rechercheur van de politie Rotterdam heeft gebeld en dat de rechercheur heeft aangegeven dat de ex-partner van de moeder van eiseres op het politiebureau als verdachte is gehoord. In reactie hierop heeft verweerder zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de verklaring van mevrouw [naam,] niet is onderbouwd met objectieve stukken, dus dat daar niet zonder meer van kan worden uitgegaan. Mevrouw [naam,] was op de zitting aanwezig als begeleidster van eiseres, werkzaam bij Stichting Arosa en heeft geen verdere banden met eiseres en haar familie. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan haar verklaring, te meer nu het voor verweerder relatief eenvoudig te achterhalen is of de ex-partner inderdaad gehoord is.
7.4
De rechtbank concludeert als volgt. Volgens het beleid van verweerder, zoals nader is uitgelegd op de zitting, moet bij de politie aannemelijk zijn gemaakt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Dit kan aannemelijk worden gemaakt door een melding / aangifte bij de politie en een vervolgstap van de politie in die zin dat de politie iets met de melding / aangifte doet. Eiseres heeft verklaard dat de ex-partner van haar moeder haar heeft aangerand. Dit heeft zij gemeld bij de politie en zij heeft daar aangifte van gedaan. Daarnaast heeft de politie de ex-partner van haar moeder als verdachte op het politiebureau gehoord. De rechtbank leidt hieruit af dat de politie een vervolgstap heeft gezet in het politieonderzoek naar de aanranding van eiseres. In dat licht heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende gemotiveerd uiteengezet waarom eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in verweerders beleid en dat bij de politie niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van huiselijk geweld.
8. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is reeds hierom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/1466,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/1467,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank / voorzieningenrechter, in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummers: AWB 20/8223 en AWB 20/8224.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Verdrag van de Raad van Europa van 11 mei 2011 inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.
4.Zie artikel 3.51, derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang met artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder c van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
5.Paragraaf B9/8.6 in samenhang met B9/11, onder e, van de Vc.
6.Paragraaf B9/20.2 van de Vc.