In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Filipijnse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag om het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning te wijzigen naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden'. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat volgens verweerder niet was aangetoond dat er sprake was van huiselijk geweld. Eiseres had in haar beroep aangevoerd dat zij voldoende bewijs had geleverd van seksueel geweld door de ex-partner van haar moeder, wat volgens het beleid van verweerder zou moeten leiden tot een wijziging van haar verblijfsdoel.
De rechtbank overwoog dat verweerder zich niet op goede gronden op het standpunt had gesteld dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat huiselijk geweld had plaatsgevonden. De rechtbank stelde vast dat de manier waarop dit aannemelijk moest worden gemaakt niet verder was ingevuld in het beleid van verweerder. Eiseres had aangifte gedaan van aanranding en had verklaringen overgelegd van Stichting Arosa, die haar en haar familie opvangt. De rechtbank concludeerde dat de politie een vervolgstap had gezet in het onderzoek naar de aangifte, wat betekende dat er voldoende basis was voor de claim van eiseres.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten van eiseres vergoedde. De gevraagde voorlopige voorziening om de uitzetting te verbieden werd afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep had beslist.