Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eiser 1],
[eiser 2],
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 29 mei 2019 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
- de akte van 26 juni 2019 aan de zijde van [gedaagden], met daarin het verzoek om terug te komen op een bindende eindbeslissing in het tussenvonnis;
- het proces-verbaal van het op 12 februari 2020 gehouden getuigenverhoor;
- het proces-verbaal van de op 10 februari 2021 gehouden contra-enquête;
- de voortgezette comparitie na antwoord op 26 april 2021;
- de conclusie na enquête en contra-enquête aan de zijde van [gedaagden];
- de antwoordconclusie na enquête en contra-enquête aan de zijde van [eisers].
2.De verdere beoordeling
- a) dat vanaf uiterlijk 7 juli 1997 sprake is van een schutting, althans een erfafscheiding met poort in een L-vorm die de strook grond op perceel [perceelnr 2] omsluit zoals op dit moment het geval is;
- b) dat vanaf dat moment, althans vanaf uiterlijk 7 juli 2007 de voormalige eigenaar van perceel [perceelnr 3] ermee instemde dat die situatie de erfafscheiding tussen de percelen [perceelnr 2] en [perceelnr 3] vormde, althans dat anderszins de voormalig eigenaar van perceel [perceelnr 2] de (voormalig) eigenaar van perceel [perceelnr 3] beschouwde als gerechtigde van de strook grond die behoort tot perceel [perceelnr 2] die is omsloten door een schutting met poort in een L-vorm.
verlengdevan de stenen erfafscheiding. Dat volgt ook uit de door hem geschetste situatie. Mede doordat de heer [getuige 4] perceel [perceelnr 2] van 2000-2008 heeft bewoond kent de rechtbank aan zijn verklaring meer gewicht toe dan aan de verklaringen van de andere getuigen, voor wie dat niet geldt. Niet kan er als vaststaand van worden uitgegaan dat de strook grond bij punt B, in elk geval gedurende de tijd dat de heer [getuige 4] perceel [perceelnr 3] bewoonde, was omsloten door een (L-vormige) schutting.